Sarah Moss, bekroond auteur van Zomerwater en Geestgrond, is terug met een eigentijdse roman vol duivelse humor en messcherpe observaties.
Matt staat op de hoek met zijn rug tegen de muur, veiligheidspal eraf, vinger om de trekker. Hij haalt de avond niet maar als hij eraan gaat, neemt hij Jake toch mee. De oetlul. De lucht om hem heen wordt weggezogen, een verandering in druk die tegelijk geluid is, en de brug aan het einde van de straat implodeert gracieus, alsof er in de rivier eronder een zwart gat valt dat de brug opslokt. Stof wolkt in de vallende schemer. Het is nooit echt licht hier. Je kunt nooit ver genoeg kijken. Er zijn geen schaduwen die je waarschuwen voor wat er aankomt. Daar, daar heb je hem: Matt richt, ziet de crosshairs op de borst van zijn vriend en schiet zijn magazijn leeg op Jake terwijl zijn eigen leven wegvloeit.
Hij leunt achterover, rolt zijn schouderspieren los. Het licht is veranderd. Hij moet nodig. Hij heeft honger. Hij pakt zijn telefoon en stuurt een berichtje naar Jake. LATER, OKÉ? MOET FF WEG. Hij wil zijn telefoon meenemen maar laat hem bij nader inzienop zijn bureau. Hij hoeft hem niet bij zich in dezelfde kamer te hebben, niet de hele tijd. Hij is niet verslaafd. Er is iets raars met zijn nek als hij opstaat. Een pijnscheutje, hij rekt zich uit tot het knakt.
Wanneer hij beneden komt krijgt hij door dat hij alleen in huis is. De kat zit op de trap, geduldig, zoals ze dat doet als er niks gebeurt. Hij heeft altijd gedacht dat dat op school van pas zou komen, jezelf zo kunnen afschakelen, zo diep in gedachten zijn dat het totale gebrek aan actie in je directe omgeving óf niet eens doordringt óf zo onbenullig wordt dat je er geen last van hebt, niet dat onbenul school draaglijker lijkt te maken. Toen hij ’s morgens de deur nog uitging had hij met regelmaat willen ruilen met de kat, de dag vullen met soezen, eten, op een drafje weghollen om in de tuin andere katten te bedreigen, laat de kat lekker het aula-uur en wiskunde uitzitten, kijken hoelang het duurt voordat iemand het in de gaten heeft. Er hangt een stilte in huis zoals hij in geen weken heeft meegemaakt, dat gevoel van ruimte dat vroeger normaal was na school of als mam ’s avonds weg was, het huis voor zichzelf om zijn muziek te draaien, eieren of tosti’s te bakken of soms een doos hamburgers uit het vriesvak van de buurtwinkel zonder dat ze hem op de huid zit dat hij de ramen open moet doen en moet afwassen nog voordat hij een hap heeft genomen, en dat ze niet snapt dat hij er zomaar aan voorbij kan, aan de koeien en aan de werknemers van het slachthuis die allemaal PTSS krijgen want dat zou je wel krijgen, niet dan, als je de hele dag dieren afmaakte, om het er maar niet over te hebben dat als mensen geen vlees zouden eten we niet eens in deze shit zouden zitten en kan hij dan niet op zijn minst de afzuigkap aanzetten. Even vlamt de hoop op dat hij misschien een tosti kan maken en muziek kan opzetten, niet dat hij dat niet kan als ze er is maar hij kan het beter, fijner, als ze er niet is, al kan ze niet weg zijn natuurlijk, niet eens voor een wandeling, de komende zes hele dagen, zeven uur en twintig minuten niet. Ongeveer. Die veertien dagen, had hij haar aan de telefoon horen vragen, wanneer zijn die om, is dat tot twaalf uur ’s middags of twaalf uur ’s nachts of is dat vanaf het laatste moment dat ik mijn collega heb gesproken, wat afgelopen donderdag tegen vijven zal zijn geweest?
Sarah Moss, De val, vertaling: Ine Willems, Uitgeverij Orlando, 192 pagina's (€ 22,99)
Dit fragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie november 2022.
Benieuwd geworden? Bestel dit boek bij uw lokale Boekenkrant-boekhandel. Kijk hier voor een overzicht.