In gesprek met Allard Schröder over De dode arm

Zoals veel van uw boeken komt De dode arm niet Nederlands over. ‘Het is mij te gezellig in typisch
Nederlandse romans. Kleinburgerlijk. Een zieke moeder, een dode opoe, het blijft ruiken naar spruitjes en modder. Veel
schrijvers richten de blik naar binnen. Ook wanneer hun
werk toegankelijk lijkt, is het hermetisch. Ik probeer
mijn blik fris te houden, naar buiten te kijken.’

Toch gaat De dode arm over innerlijke ontwikkeling van de hoofdpersoon. Ernst is inderdaad een man zonder eigenschappen.
‘Ja. Hoewel dat an sich geen verwijt is. Ik denk dat 99,9% van de mensen in die zin geen eigenschappen heeft. Ze passen zich aan de situatie aan waarin ze zich bevinden,
mensen zijn opportunistisch en praktisch. Wat mij het meest interesseert, is de innerlijke wereld van de personages.
Wie zijn ze? Hoe is de toestand waarin ze zich bevinden en hoe ervaren ze die? De context van zo’n personage, zoals intelligentie, culturele bagage, sociaal milieu, geld, bepaalt de ontwikkeling van een personage. Wat hij precies doet, vind ik in het verhaal minder belangrijk dan hoe hij
zich geestelijk ontwikkelt.’ Hoe voorkomt u dat zo’n karakterroman de blik toch teveel naar binnen richt? ‘Omdat de wereld buiten Ernst in De dode arm een enorme rol speelt. Je ziet Ernst in de zeven episodes op telkens
heel verschillende manieren. Zoals bij de meeste mensen stuurt de buitenwereld hem in hoge mate, zodat hij telkens in een ander licht staat. Ernst wordt geleefd door de tijd, de ouderdom, de plaats waar hij is. Die episodes zijn eigenlijk zelf personages, en niet Ernst. Hij ziet zichzelf
gespiegeld in de context.’

Het leven trekt aan Ernst voorbij. Hij lijkt zoekende op een manier die doet denken aan het existentialisme van de twintigste eeuw. Is De dode arm wat u betreft een
boek in die traditie?
‘De ballast van die geschiedenis verdwijnt als je ouder wordt. Mij gaat het niet om een hermetische, autobiografische zoektocht zoals bij de existentialisten.
Zij schreven die boeken toen ze jong waren. In feite gingen al die boeken over zichzelf, en niet over hun personages. In
hun hermetische literatuur zijn ze tussen hun boek en hun lezers gaan zitten. Dit is een ander soort boek: ik ben een stuk ouder en dit gaat niet over mijzelf.’

Heeft de auteur een rol in zijn eigen boek?
‘Als je bedoelt dat een roman over de schrijver zelf gaat: nee.’

Criticus Piet Gerbrandy schreef dat literatuur per definitie autobiografisch is, omdat het uit de schrijver zelf komt.
‘Nee, dat zie ik echt anders. Een schrijver moet zichzelf niet psychologiseren in zijn werk. Zeker niet in zijn fictie. Je kunt niet weten wat er in je bovenkamer gebeurt.’

Genoeg schrijvers putten eruit en gebruiken zelfs autobiografische gegevens in hun boeken…
‘Of ze schrijven zelfs letterlijk een autobiografie.
Dat zijn de grootste leugens die je op kunt schrijven. Pak maar eens een biografie over een bekend persoon en diens autobiografie. Louter verschillen. Jean-Jacques Rousseau verzweeg in zijn autobiografie liefst vijftien jaar van zijn leven!’

Waarom vindt u het kwalijk als schrijvers
autobiografisch schrijven?
‘Ze zijn opportunistisch en gebruiken alleen wat ze goed uitkomt. Of ze laten bewust weg wat niet goed uitkomt. In
fictie kan dat, ik doe het zelf ook. De dode arm speelt zelfs in een fictieve stad, die er precies uitziet zoals het mij het beste uitkomt. Maar een autobiografie is om die reden onbetrouwbaar. Wantrouw schrijvers wanneer ze over zichzelf schrijven. En ook wanneer een schrijver zichzelf in een roman ten tonele voert, als personage of als aanwezigheid, is dat een bloedeloze intellectuele exercitie.’

Waar gaat het dan om?
‘De ogen van een lezer zien glinsteren. Ik schrijf omdat ik nooit anders gedaan heb en kan me ook niet voorstellen dat ik ooit iets anders zal doen. Maar dat betekent niet dat het daarom om mij gaat. De lezer bewegen, dat is de bedoeling.’

Tomas Vaessens pleitte er een paar jaar geleden voor dat de literatuur de straat op moet.
‘Dat zou elk doel missen. Zo’n oproep slaat nergens op. Literatuur is een traag medium, zeker voor de huidige tijd. Als je een misstand hebt en je gaat daar een roman over schrijven, is je misstand alweer weg tegen de tijd dat je roman uit is. Tv, radio en internet helpen mensen de straat op. Literatuur moet iets anders doen.’

De jonge dichters Lucas Hirsch en Ramsey Nasr schrijven geëngageerd. Ze doen wellicht dat wat Vaessens zo graag ziet.
‘Je zult het er maar druk mee hebben…’

U bent daarop tegen?
‘Het is een holle kreet. Een pose. Ik moet niets hebben van dat soort engagement. Internet is veel sneller. Een actueel politiek of maatschappelijk onderwerp, zoals zij in hun werk gebruiken, past daar veel beter bij dan bij de literatuur.’

De ondertitel van dit boek luidt: ‘Een
Romantisch leven’.
‘Inclusief hoofdletter R, dat is belangrijk. Met De dode arm wilde ik een warmbloedig boek schrijven. Je moet het in de kunst van begin negentiende eeuw zoeken. Ik houd dan ook van warmbloedige Romantische schrijvers zoals Stendhal en Hofmann, hun levensvragen zijn een blijvende bron van inspiratie. Ik bewonder hen. Schrijven is de kunst van het afkijken, nadoen wie je bewondert. Die auteurs vormden het begin van mijn eigen literatuur. Op een gegeven moment ben je groot genoeg om je eigen weg te zoeken. Ik doe dat met de verbazing van de vroege Romantici. Zoals ik in het begin al zei: ik probeer een frisse blik te houden.’

Allard Schröder, De dode arm, Uitgeverij De Bezige Bij,
ISBN 978 90 234 7716 7 (€ 29,90)

Dit artikel is eerder verschenen in de Boekenkrant editie van maart 2013.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven