Het is nacht. De meesten slapen. Of doen een poging daartoe. In de villa boven op de heuvel brandt licht. Harold zit zwetend in zijn praktijk tussen de boeken. Op de grond meer dan honderd potjes gevuld met urine. In de kast buisjes bloed. Aan de andere kant van de villa zit zijn halfbroer Hank met een camouflagepak aan, voor de openslaande deuren op het terras. De nachtkijker hangt om zijn nek. Op zijn schoot het eeuwige radiootje. Rond deze tijd is er meestal slechts ruis te horen op 96,5 megahertz. Rond deze tijd ligt Grietje meestal in bed, thuis, boven de boekwinkel. Nu niet.
De nacht is zacht, de lucht helder. In de verte ziet Hank een klein lichtje. Het is het kaarsje dat Grietje heeft aangestoken in haar kioskhokje. Grietjes stem is heser dan normaal. ‘Er is iets wat ik nog niet verteld heb, en misschien wel had moeten doen. Toen het water tot jullie middel stond en de regen nooit op leek te houden, heb ik iets gezien. Een wolf. Aan de overkant, op de heuvel, tussen de bomen. Met zijn ijsblauwe ogen keek hij mij recht aan en ontblootte zijn tanden. En toen gebeurde er iets geks. “Dag Heidi,” gromde hij. “Grietje heet ik,” antwoordde ik. “Rare naam voor een zeemeermin.” “Wat kom je doen?” vroeg ik. “Wat denk je zelf?” “Geen idee.” “Wat gebeurt er als ik mijn poot wit maak?” “Dan laten de geiten je binnen?” “Zo is het, Heidi. Zo is het. En dan? Dan wordt het feest!” Toen hoorde ik een harde knal en de wolf schoot weg. En vlak daarna hield de regen op en zakte het water langzaam weer. Iedereen was zo druk met de waterschade, het leek me niet de moeite om het te zeggen. Maar nu ineens weet ik wat het was. Het moet een visioen geweest zijn. Er zijn wolven in schaapskleren op komst. En ze lusten ons rauw.’
Hank rolt zijn rolstoel over de drempel en rijdt binnendoor naar de spreekkamer van Harold. Hij opent de deur zonder te kloppen, tot grote ergernis van Harold maar die heeft het opgegeven zijn broer welk verzoek dan ook te doen. ‘Ze is gek geworden.’ ‘Wie?’ vraagt Harold zonder op te kijken terwijl hij een papieren strookje in een potje urine houdt. ‘Emme-gekke-lemme.’ ‘Gek is een erg breed begrip, Hank.’ ‘Nog gekker dan ze al was. Ze heeft haar laten zitten.’ ‘Wie?’ vraagt Harold. Nu kijkt hij zijn broer wel aan. ‘Grietje natuurlijk. Terwijl Karl en Svetlana haar elk moment kunnen meenemen, he.’ Harold stoot bijna het potje urine om. ‘O god, ik moet haar nog bellen,’ zegt hij. ‘Wie?’ vraagt Hank nu op zijn beurt. ‘Emme.’ ‘Dat moet je dan snel doen. Gekke-lemme is weggerend en niet meer teruggekomen.
Nou, daar zit ze dan, de majorette, alleen in het donker op dat verlaten perron. Onder het mom van bescherming. Alsof ze op wacht zit. Als dit onze verdediging is, kunnen we beter meteen overlopen.’ Harold legt enkele staafjes in een bak, draait het potje weer dicht. Hij zou een raam open moeten zetten. De geur van urine en transpiratie heeft de hele spreekkamer gevuld, maar Harold is te geconcentreerd bezig om het op te merken. Hank bekijkt zijn broer. Hij herkent de eeuwige minachting in zijn schouders, altijd net iets opgetrokken ten teken dat hij zich ergert aan Hanks aanwezigheid, en de arrogantie in zijn ‘laat-Hankmaarpraten’- kop. Hank blaast hard op zijn kleine scheidsrechterfluitje, net zo lang tot Harold fronsend opkijkt.
Jannemieke Caspers, Het heidi feest
Uitgeverij De Harmonie (€ 20,-)
ISBN 9789463361972 Verschijningsdatum: 09 april 2024 www.deharmonie.nl