Column Lex Jansen: Nederlands elftal

We zaten in de tuin van een restaurant in de Reguliersdwarsstraat. Paul Auster, zijn vrouw Siri Hustvedt, redacteur Pieter Swinkels en ik.

Het was hoogzomer, de avond viel pas na tienen, het eten was voortreffelijk, de wijn koel en vol van smaak en toch waren we zo’n beetje de enige gasten. Zwitserland en Oostenrijk organiseerden van zeven tot en met negenentwintig juni de Europese kampioenschappen voetbal en juist op die avond zou het Nederlands elftal aantreden, en dus bleven de potentiële gasten van het restaurant thuis. Ik was de uitgever van Paul Auster en hij was in Amsterdam te gast vanwege de publicatie van zijn roman Man in het duister bij De Arbeiderspers.

Met Siri zou Auster de volgende dag doorreizen naar Parijs. Van haar was een jaar eerder bij De Bezige Bij de vertaling van The Blindfold verschenen en ze vertelde bij het hoofdgerecht volop over een nieuw boek waar zij aan werkte. Vaak waren Paul en Siri het niet met elkaar eens, maar niet één keer mondde dat uit in een ruzie. Ze accepteerden van elkaar dat herinnering altijd en met iedereen een spelletje speelt. Zo af en toe klonk er een enorm geloei uit de openstaande ramen van de huizen en appartementen om ons heen, dat vervolgens ook weer wegstierf. Paul en Siri verbaasden zich over het onalledaagse lawaai. Pieter legde hen uit wat er speelde. ‘Vanwege een voetbalwedstrijd?’ vroeg Siri aarzelend. ‘Natuurlijk,’ antwoordde haar man, ‘daar zijn ze hier helemaal gek van!’
‘Maar jullie dan?’ Ze raakte even vol medeleven het bovenbeen van Pieter aan en schatte volkomen juist in dat het veeleer voor hem dan voor mij een probleem zou zijn de wedstrijd te moeten missen.
‘Ik vind het echt niet erg,’ zei Pieter weinig overtuigend. Zijn stem werd bijna niet gehoord, want nu klonk er niet alleen geloei, maar een uitzinnig geschreeuw dat van alle kanten kwam. Het leek alsof de stad zelf juichte. ‘Doelpunt voor Nederland,’ zei ik met de intonatie van een kenner.

Zeker, we hadden het over boeken, Norman Mailer kwam aan bod, Orhan Pamuk, John Updike en Susan Sontag. Paul stak een sigaartje op en Siri vroeg om nog een glas wijn. Ze keek ernaar uit naar Frankrijk te gaan. De meeste Fransen weten niet dat Paul Amerikaan is. Vanaf 1970 woonde hij een jaar of vier in Parijs en sindsdien beschouwen de lezers van de Hexagone hem als één van hen. ‘Die status heb ik nooit weten te bereiken,’ zei Siri.

Toen we afrekenden stond Amsterdam op zijn kop. Het Nederlands elftal had de wedstrijd naar zijn hand weten te zetten. Op straat stuitten we op een uitzinnige menigte. Zeer beslist zei Paul: ‘Hier komt Parijs niet overheen.’

Jarenlang was Lex Jansen de uitgever en het gezicht van De Arbeiderspers. Nu is hij directeur van het door hem opgerichte Magonia: uitgeverij en centrum voor schrijfbegeleiding.

www.magonia.nl

Deze column verscheen eerder in de Boekenkrant, editie april 2016.

Berichten gemaakt 867

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven