Boekfragment: Een lied voor Achilles

Een verhaal over goden, koningen, liefde, moed en onsterfelijke roem. 

Mijn vader was een koning en de zoon van koningen. Hij was klein van stuk, zoals de meesten van ons. Hij was gebouwd als een stier, een en al schouders. Hij trouwde met mijn moeder toen ze veertien was en door de priesteres tot vruchtbaarheid gezworen. Ze was een goede partij: omdat ze enig kind was, ging het fortuin van haar vader over naar haar echtgenoot. 
Hij ontdekte pas op de dag van de bruiloft dat ze simpel was. Haar vader had haar tot aan de plechtigheid systematisch gesluierd gelaten en mijn vader had hem laten begaan. Als ze lelijk was, waren er altijd nog slavinnen en dienstknapen. Het gerucht gaat dat mijn moeder glimlachte toen de sluier eindelijk werd weggetrokken. Toen wisten ze dat ze dom was. Bruidjes glimlachten niet. 
Toen ik ter wereld kwam, plukte hij me uit haar armen en gaf me aan de voedster. Uit medelijden gaf de vroedvrouw mijn moeder in mijn plaats een kussen om vast te houden. Mijn moeder omarmde het kussen. De wisseltruc leek haar te zijn ontgaan. 
Ik was al snel een teleurstelling: klein, mager. Ik was niet snel. Ik was niet sterk. Ik kon niet zingen. Het beste wat je van me kon zeggen, was dat ik niet ziekelijk was. Dat vond mijn vader alleen maar verdacht. Was ik een wisselkind, onmenselijk? Hij hield me met een woedende blik in de gaten. Mijn hand trilde als ik die blik op me voelde.  

Ik ben vijf als mijn vader aan de beurt is: hij is gastheer van de spelen. Mannen verzamelen zich in onze stad. Onze pakhuizen worden rijk van hun goud. Honderd slaven hebben twintig dagen nodig om de racebaan plat te kloppen en van stenen te ontdoen. Mijn vader is vastberaden: het moeten de beste spelen van zijn generatie worden. 
De renners herinner ik me het best, bruinverbrande lichamen, met olie ingesmeerd. Alles loopt op de baan door elkaar: breedgeschouderde echtgenoten en baardloze jongens.  
De renners hebben zich verzameld bij het podium waar mijn vader en ik zitten, omringd door de prijzen die we aan de winnaars zullen uitreiken. Er zijn gouden mengkommen voor wijn, geslagen bronzen driepoten, speren van essenhout met punten van kostbaar ijzer. Maar de echte prijs rust in mijn handen: een lauwerkrans van stoffige, groene bladeren, vers geknipt en door mijn duim tot glans gewreven. Mijn vader heeft me de krans met tegenzin gegeven. Hij stelt zichzelf gerust met de gedachte dat ik hem alleen maar hoef vast te houden. 
De jongste jongens rennen het eerst. Ze schuifelen met hun voeten in het zand en wachten op het knikje van de priester. Ze zitten in hun eerste groeispurt. Hun scherpe, knokige botten duwen tegen strakke huid. Mijn oog valt op een licht hoofd te midden van tientallen donkere warrige haardossen. Ik buig me voorover om hem te zien. Haar dat in de zon als honing oplicht, en daarin hier en daar de glittering van goud; de krans van een prins. 
Als de priester op de grond slaat, glipt hij langs de zwaardere lichamen van de oudere jongens. Hij beweegt soepel. Zijn hielen flitsen roze op, als likkende tongen. Hij wint. Ik staar terwijl mijn vader de krans uit mijn schoot pakt en de jongen kroont; afgetekend tegen zijn lichte haar lijken de bladeren bijna zwart. Zijn vader, Peleus, komt hem stralend van trots halen. Mijn eigen vader kijkt afgunstig toe. Zijn vrouw is onnozel, zijn zoon te langzaam om zelfs maar in de jongste groep mee te lopen. Hij kijkt me aan. 
‘Zo behoort een zoon te zijn.’ 

Madeline Miller, Een lied voor Achilles, vertaling: Robert Neugarten, Uitgeverij Orlando, 368 pagina’s (€ 24,99) 

http://www.uitgeverijorlando.nl

Dit fragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie december 2022.
Benieuwd geworden? Bestel dit boek bij uw lokale Boekenkrant-boekhandel. Kijk hier voor een overzicht.

Berichten gemaakt 5312

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven