Boekfragment: Een klankblad voor Rudi D.

Na zijn verhuizing naar het Ruhrgebied noemt dr. Sommerfeldt, oplichter en seriemoordenaar, zich Rudolf Dietzen. Zijn therapeute Bärbel begrijpt dat hij nog altijd bang is voor zijn moeder. 

Nog voordat we in haar spreekkamer tegenover elkaar zitten, zeg ik met een beker Yogi-thee in mijn hand: ‘Mijn moeder achtervolgt me. Hoewel ze een paar honderd kilometer bij me vandaan is. Zonet moest ik gewoon weg uit mijn woning. Ik was bang dat ik zou stikken. Haar aanwezigheid was te groot.’ 
En weer die glimlach die aangeeft dat ik haar niets nieuws vertel, maar dat ze blij is dat ik er eindelijk in slaag de waarheid, die zij allang kent, uit te spreken. 
‘Het ergert je, dat je dat voelt,’ zegt ze. ‘Je verstand roept luid: dat kan helemaal niet, ze woont per slot in een heel andere deelstaat. Maar je gevoelens zeggen iets anders.’ 
Ik geef haar gelijk en neem een slok van mijn thee, die erg zoet is. 
‘Sommige mensen hebben deze ervaring zelfs bij overledenen.’ 
‘Dat houdt nooit op?’ vraag ik. 
‘Nee.’ Ze legt haar rechterhand op haar borst. ‘Dat verandert alleen als je er zelf iets aan doet en bijna nooit door externe gebeurtenissen. Zelfs de dood verandert er weinig aan. Soms wordt het daarna zelfs nog heftiger.’ 
‘Geloof je in geesten?’ 
‘Dat bedoel ik niet. Als iemand jou heel sterk heeft gevormd en misschien diep gekwetst, zal de wond niet genezen doordat diegene sterft.’ 
Vertel mij wat. Ik heb de laatste tijd juist geprobeerd problemen op te lossen door mensen naar het hiernamaals te sturen. Zeg nu alsjeblieft niet dat dat allemaal zinloos is geweest. 
Met een handgebaar vraagt ze me de spreekkamer binnen te gaan. Ik neem in de oorfauteuil plaats. Ditmaal gaat ze niet meteen tegenover me zitten, maar ze haalt een stoel uit de kamer ernaast en zet die tussen ons in. 
‘Wat is de bedoeling?’ vraag ik. 
Barbel gaat zitten, vouwt haar benen over elkaar, slaat haar handen om haar rechterknie en kijkt me in mijn ogen. ‘Ik maak een plaats voor je moeder.’ 
‘D… dat wil ik niet.’ 
‘Ga je nu stotteren?’ 
Ik schud mijn hoofd, maar kan geen woord meer uitbrengen. Vanbinnen word ik Johannes Theissen, de zoon van mijn moeder. Niks Hans Fallada, niks dr. Sommerfeldt, nu ben ik alleen nog dat kleine manneke Theissen. 
‘Je komt bijna niet uit je woorden door haar, hè? Ik denk toch dat het tijd wordt dat je met haar gaat praten. Ze is er nu toch.’ 
‘N… nu wil ik dat niet.’ 
‘Je zit daar als een kleine jongen, die sorry-sorry zegt en hoopt dat hij een vervelende straf kan ontlopen.’ 
‘Zo voel ik me ook.’ 
‘Er is een mogelijkheid om van die druk verlost te worden. Er zijn vast een heleboel dingen die je allang een keer tegen haar had willen zeggen, als je het had gedurfd. Dat klopt toch?’ 
Ik kan niet eens antwoorden, ik slik alleen. 
‘Nu kun je er iets aan doen. Zeg het tegen de stoel, alsof die je moeder is.’ 
Nu ik het opschrijf, vind ik het vreemd. Onwerkelijk. Maar dat was het toen niet. Ik geef toe dat ik bijna niet in staat was om met de stoel te praten. Bärbel stond op en ging naast me op de leuning zitten. Ze legde haar hand tussen mijn schouderbladen om me te steunen, maar desondanks lukte het me niet mijn gevoelens tegenover de stoel te uiten. 
Hoeveel mensen moet ik nog vermoorden voordat het eindelijk lukt? Wat maakt me zo verdomd hulpeloos? 

Klaus Peter-Wolf, Een klankblad voor Rudi D., Uitgeverij Stortebeeker, 312 pagina's (€ 19,95) 

Dit fragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie augustus 2021.   
Benieuwd geworden? Bestel dit boek bij uw lokale Boekenkrant-boekhandel. Kijk hier voor een overzicht.

Berichten gemaakt 867

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven