Boekfragment: De bijenhouder van Aleppo

Zij is blind. Wat ziet hij? Samen moeten ze het verlies onder ogen zien van alles wat hen dierbaar is.

De ogen van mijn vrouw boezemen me angst in. Dode vensters zijn het; ze kan er niet door naar buiten kijken, en niemand anders kan erdoor naar binnen kijken. Kijk maar, stenen zijn het, grijze stenen, kiezels uit de zee. Kijk haar nu eens. Kijk hoe ze op de rand van het bed zit, terwijl haar nachthemd al op de vloer ligt. Kijk hoe ze de knikker van Mohammed heen en weer rolt tussen haar vingers terwijl ze wacht tot ik haar aankleed. Ik neem alle tijd om mijn overhemd en mijn broek aan te trekken, omdat ik het helemaal beu ben om haar telkens maar weer aan te moeten kleden. Kijk dan naar de plooien in haar buik, die de kleur van woestijnhoning heeft, donkerder bij de vouwen. Kijk naar de ragfijne zilveren lijntjes in de huid van haar borsten en naar de kloofjes in haar vingertoppen, naar het fijne patroon van knokkels en lijntjes, ooit steevast bevlekt met blauwe, gele of rode verf. Ooit had ze een gulle lach, die je zeker gezien of gehoord zou hebben. Kijk haar nu eens, kijk goed, want ik denk dat zij aan het verdwijnen is.
‘Ik had een nacht vol droomflarden,’ zegt ze, ‘de hele kamer was ermee gevuld.’ Haar ogen staren naar een punt net links van mij. Ik voel me onpasselijk.
‘Wat bedoel je?’
‘Het waren allemaal brokstukken. Mijn dromen schoten alle kanten op. En ik wist niet of ik nou wakker was of sliep. Het waren er zo veel, net als een zwerm bijen in een kamer, het was alsof de kamer vol bijen was. Ik kreeg geen lucht. En toen ik wakker werd, dacht ik: laat me alsjeblieft geen honger lijden.’
Ik kijk verward naar haar gezicht. Het is nog steeds uitdrukkingsloos. Ik vertel haar niet dat ik alleen nog maar over moord droom, telkens weer dezelfde droom over mij en de man. Ik houd de knuppel in mijn bloedende hand – de anderen zijn er niet bij in deze droom. De man ligt op de grond, onder de boomkruinen en zegt iets wat ik niet kan verstaan.
‘En ik heb pijn,’ zegt ze.
‘Waar?’
‘Achter mijn ogen. Een snijdende pijn.’
Ik kniel voor haar neer en kijk in haar ogen. De peilloze leegte bezorgt me koude rillingen. Ik haal mijn telefoon uit mijn zak, zet de zaklamp aan en schijn op haar gezicht. Haar pupillen vernauwen zich.
‘Zie je iets?’ zeg ik.
‘Nee.’
‘Zelfs geen schaduw, geen verandering van tint of kleur?’
‘Alleen maar zwart.’
Ik stop de telefoon weer in mijn zak en stap bij haar vandaan. Sinds we hier zijn, is het erger geworden, het is alsof haar ziel verdampt.
‘Kun je me naar een arts brengen?’ vraagt ze. ‘De pijn is ondraaglijk.’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Natuurlijk. Binnenkort.’
‘Wanneer?’
‘Zodra we de papieren hebben.’
Ik ben blij dat Afra deze plek niet kan zien, ook al zou ze wel gelukkig worden van de meeuwen en hun fabelachtige buitelingen door de lucht. In Aleppo zaten we ver bij de zee vandaan. Ik weet zeker dat zij deze vogels ook graag zou zien, en misschien zelfs wel de kust. Afra is namelijk opgegroeid bij de zee. Ik kom uit het oostelijk deel van Aleppo waar de stad grenst aan de woestijn.

Boekgegevens

Chisty Lefteri, De bijenhouder van Aleppo, vertaling: Ernst Bergboer, Uitgeverij Mozaïek, 336 pagina’s (€ 20,99)

Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie juni 2019

Berichten gemaakt 5308

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven