Hester van Gent is met haar verhaal Het vilten pak de winnaar van de derde editie van de Boekenkrant-schrijfwedstrijd. In Het vilten pak komt het thema transformatie tot uiting in het gemis van een geliefde. Dit verhaal sprong er voor de redactie uit door de mooie beelden en de subtiliteit waarmee de schrijfster informatie weggeeft. Aan het einde gekomen, wil je het meteen een tweede keer lezen.
Het vilten pak
Iedere dorpeling wist hoe Banka haar hut had ingericht, hoewel ze niet vaak bezoek kreeg. Ze had het interieur nagebootst van het houten huis in het dal waar ze vroeger woonde en dat jaren geleden door de storm was weggewaaid. De imitatie was niet eenvoudig geweest. Haar huidige hut had weliswaar ook twee kamers, maar die waren minder groot. Ook kon ze in het bergdorp niet de stoffen krijgen waarmee ze het oude huis had aangekleed. Toch was Banka tevreden met het resultaat. In de woonkamer stond een lage kast tegen de muur waarin ze het aardewerken theeservies bewaarde en er bleef genoeg ruimte over voor twee luie stoelen en een fornuis. In de smalle achterkamer die half in de bergwand stak, paste de tafel met vier stoelen en het bed waarin nipt twee mensen konden liggen.
Buurman Perm had van klei een klok geboetseerd die nu op de plank in de hal stond. En zelf had Banka met een stuk houtskool ramen getekend op plekken in de bergwand waar ze zich vensters kon herinneren.
Het enige wat ze niet nabootste was Wisse, die met het oude huis was verdwenen. Het was niet nodig geweest hem na te maken, ze riep zijn aanwezigheid eenvoudigweg op. Zo leefden ze toch weer samen, nu niet meer in het huis in het dal maar in de berghut aan de rand van het meer. Ze aten kervelsoep met brood en lazen elkaar voor. Ze maakten samen bergtochten of liepen langs het water. En ’s zomers, wanneer de zon sterker was en er een lichte wind stond, gingen ze soms naast elkaar aan de oever van het meer liggen zonder veel te zeggen. Ze keken elkaar aan en lieten het fijne steengruis dat de wind met zich meenam op zich neerdalen tot ze bedekt waren met een grijsbruine waas.
Maar na een paar jaar kon Banka zijn stem niet meer horen, en geleidelijk aan vervaagden ook de beelden die ze van Wisse opriep. Eerst verloren ze alleen hun contour, maar later vervormden ze en verfletsten ook de kleuren van zijn jas, zijn haar en zijn ogen. Op een vochtige najaarsmiddag merkte Banka dat ze niet meer samen aan tafel zaten. In plaats van Wisse zag ze tegenover zich een amorfe vlek die van alles had kunnen zijn: de groentevrouw, of buurman Perm, maar evengoed een flinke stapel wasgoed. De beelden van Wisse droogden een voor een op als waterplassen onder een zwakke maar volhardende zon.
Het was laat in de ochtend toen Perm terugkeerde van het meer. Hij voelde hoe het optrekkende vocht zijn grijze vilten jasje binnendrong, wreef even over zijn armen en klopte toen bij Banka op de deur. Hij bracht haar iedere week een emmer gevuld met meerwater. Dan begroette hij haar, wees op de ton en zij bedankte hem. Maar vandaag deed ze de deur niet meteen dicht. Perm liep voorzichtig de hut in. Zijn lichaam voelde groot aan voor de bescheiden kamers. Vlug kortte hij zijn bewegingen in om niets te breken; de vaas in de hoek of de kan op tafel. Banka schonk twee bekers bergbier in en gaf er een aan Perm. Ze vroeg hem hoe het bergmeer er vanochtend had uitgezien. Had hij onder het oppervlak de waterplanten herkend, of was het meer juist modderig geweest? Perm luisterde naar het lichte dansen van haar stem en vertelde dat het meer wat onrustig was. Het zou nog wel even blijven waaien.
Zwijgend dronk hij zijn bier op en liep naar de deur. Daar draaide hij zich even om en vroeg aan Banka of ze kwam eten. Ze keek zijn richting uit – zag achter zijn schouders de berg verrijzen – en knikte.
Die avond ademde Perms hut een nauwgezette achteloosheid. Banka kwam eten, maar dat was nog geen reden om de avond niet te nemen zoals hij kwam, vond hij. Hij had weliswaar een kaars aangestoken, maar die verlichtte elke avond de woonkamer. En zeker, hij droeg nu een broek die bij zijn jasje paste, maar dat jasje had hij ’s ochtends ook al aangehad.
Banka kwam toen de zon al half achter de berg was gezonken. Ze aten stoofvlees en dronken meerwijn. Zij vroeg en hij vertelde. Hij vroeg en zij vertelde – maar niet al te veel. Totdat hij over zijn liefde voor de berg begon. Nu vertelde zij over haar wandelingen langs het meer, en dat ze zo nu en dan zwom.
Het was Banka die hem, laat in de avond, haast ongemerkt naar het bed toe leidde. Toen zijn handen haar gezicht omvatten, opende ze in gedachten de buitendeur, staarde het donker in en liep voorzichtig het pad af.
De nieuwe dag begon met zo’n ochtend waarin het landschap opnieuw leek gemaakt; de bergkam was geslepen, de frisse bomen dampten vocht, het dorp en het meer lagen er smetteloos bij. De groentevrouw was begonnen met het uitzoeken van de knollen en hier en daar zwom een vroege dorpeling al in het meer. De eigenaar van de kiosk zette zijn luik vast open en begieterde de planten op zijn veld.
In zijn hut was Perm zojuist wakker geschrokken van de stilte naast hem in bed. Hij ging rechtop zitten en staarde naar de kreukelpatronen in de lakens en de donkerblauwe jurk op de rieten stoel.
Aan de oever van het meer, een eind van het dorp vandaan, lag een figuur. Wie dichterbij kwam, zag een smal silhouet, gekleed in een grijs vilten pak, de haren strak naar achteren gekamd. Ze keek naar opzij en fluisterde.
‘Lieve Banka, dat wij hier nu weer zo samen zijn. Zie je hoe woelig het water is? Laten we hier, net als anders, even rusten en wachten tot onze kleren bedekt zijn met het grijsbruine gruis, al is dat moeilijk te zien op dit pak. Volgende keer zal ik iets gemakkelijks aantrekken. Het is fijn, vind je niet, om hier zomaar wat te hangen, te kijken naar de lucht en te turen in het water. Ik ben een tijdje weggeweest. Maar jou weet ik gelukkig altijd te vinden. Het is goed om naast je te liggen. Kijk mij eens aan, echt, ik ben er weer. Al zie ik er misschien een beetje vreemd uit, want dit pak is me veel te groot. Voel maar eens aan mijn hand, voel maar aan de stof van mijn jasje.’
Ze voelde aan het jaspand en haar vingertoppen kleurden grijsbruin. Ze lachte, want het was duidelijk dat ze weer eens de tijd waren vergeten, het stof lag al dik op het pak.