Recensie: Brusselmans’ jammerklacht

Het vuur der Nederlandstalige letteren? Ach, dat knettert allang niet meer. Zo zegge Vlaams enfant terrible Herman Brusselmans, wiens nieuwe pennenvrucht een bar literair landschap schetst. De stand van zaken stemt hem cynisch. Jennende, niet zelden scabreuze, salvo’s lossen op concullega’s maakt de teloorgang draaglijker. Iemand dient immers de vuurpook te hanteren. 

Door Tristan Vanheuckelom 

Zeshonderd bladzijden, elkeen breder dan het courante formaat, én dan ook nog een lettergrootte van geringe afmeting – Brusselmans komt weer aanzetten met een kluif. Geschiedenis van de moderne literatuur verschaft in ieder geval geen vlugge snack. Een ander struikelblok vormt de steriele titel; bepaald niet de meest attractieve die ooit op een voorplat heeft geprijkt. Kenners van Brusselmans’ oeuvre weten natuurlijk dat deze een diepe ironie herbergt. Denk dus niet formele literatuurstudie (Brusselmans betrad dat pad reeds tweemaal met Geschiedenis van de Vlaamse Letterkunde (1988) en Geschiedenis van de Wereldliteratuur (1989)), maar eerder ludieke parodie op het genre, rijkelijk doorspekt met autobiografie. Dat laatste hier en daar opgesmukt, of op het absurde af compleet van de pot gerukt.  

Brusselmans verklaart de periode tussen 2008 en nu te behandelen, ‘af en toe een zijweg inslaand, een flashback of flashforward simulerend, of gewoon opschrijven waar ik zin in heb, al is het volslagen nonsens. Ik ben immers een complete gek.’ Het is maar raden wat je effectief op je bord krijgt, wat het toch een tikje spannender maakt. In ieder geval krijgen we geen gortdroge kost geserveerd, altijd een bonus. Met dat cynisme valt het al bij al ook nog best mee, ook al valt die moeilijk te onderdrukken: ‘Ik kan niet anders dan blijven beweren dat de literatuur op haar sterfbed ligt. Er zijn geen beroering, geen engagement, geen bliksemflitsen, en de jonge schrijvers hebben te weinig adem, en de oude schrijvers zijn amechtig als een mier met een bromvlieg in haar luchtpijp. Je hoort enkele geluiden, maar vaag, heel vaag.’ De grafrede lijkt niet veraf. 

Lolliger wordt het wanneer Brusselmans zijn pijlen richt op door hem schromelijk overschatte medeauteurs; de ene na de andere karikatuur vliegt je om de oren (Griet op de Beeck met haar ‘knotsknieën’, en Rutger Bregman, die ‘spreekt alsof een woelmuis elke nacht, als die rosse zeikerd slaapt, aan z’n tongpunt zit te knabbelen’, zijn enkele van de relatief tammere voorbeelden). Maar wat dan met ware inhoudelijke kritiek? Daarvoor dient men elders te zijn, Brusselmans teert op de humoristische ad hominem. Lang niet iedereen zal diens welbekend gescherm met schuttingtaal dan ook weten smaken. In het doorklieven van de collectieve Gemütlichkeit is het echter reeds lang zijn stijlmiddel of choice; de twee zijn onafscheidelijk.  

Toch ontvouwt zich hier ook een meer onzeker, melancholisch figuur. Brusselmans worstelt met het ouder worden, het langzaam wegebben van een wereld, en groeiend isolement in zijn vakgebied: ‘Geen enkele beroepsgenoot belt of mailt mij nog, geen enkele stuurt een bericht, met geen enkele heb ik een ontmoeting.’ Ook een pandemie dient hij net zoals iedereen te ondergaan, wiens kwaaddoeners hij raak omschrijft als ‘spoken’, onzichtbare vijanden die rare dingen doen met angstige mensen. Te midden van dit alles dient hij een relatie met zijn veel jongere vriendin alsook steun Lena te onderhouden, wat ondanks (of juist dankzij) zijn grote liefde voor haar bepaald geen sinecure is: ‘De spoken zorgen er naar het schijnt voor dat er in relaties meer problemen zijn dan voor hun komst. Ik kan me er iets bij voorstellen, maar, zoals vele koppels van lieverlede toch ondervinden, je mag de liefde niet onderschatten in haar kracht en haar overtuiging om te blijven bestaan. De liefde kan zichzelf lang volhouden.’ Als dat niet de woorden van een ware romanticus zijn.  

Zoals wel vaker met egodocumenten, kan het desbetreffend ego langer dan nodig in het hoofd van de lezer rondzwerven. Zo ook hier. Ieder ervoer weleens een excentrieke kennis die iets te lang bleef plakken na een feestje. Wanneer de deur eindelijk dicht slaat, volgt een slaak van opluchting. Bij opruiming ben je echter dankbaar dat hij er bij was, en maak je de bedenking: ruwe randjes, maar al bij al een jofel individu. Bij de volgende is die opnieuw uitgenodigd.  

Herman Brusselmans, Geschiedenis van de moderne literatuur, Uitgeverij Prometheus, 608 pagina’s (€ 27,50) 

Interesse? Bestel dit boek bij uw lokale Boekenkrant-boekhandel. Kijk hier voor een overzicht. 

Berichten gemaakt 5312

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven