Interview Lize Spit: ‘Met Ik ben er niet wilde ik de vraag stellen: wat is normaal?’

De geliefden Leo en Simon lijken voor elkaar gemaakt te zijn. De dood van hun moeders in hun jeugd bindt hen als twee scheefgezakte pilaren die elkaar overeind houden. Maar dan gaat Simon zich vreemd gedragen en brokkelt hun wankele wereld langzaam maar zeker af.

Door Martijn van Bruggen

Ik ben er niet, Lize Spits opvolger van haar veelgeprezen debuutroman Het smelt, beschrijft de worsteling van Leo, een winkelmedewerkster in Brussel, die alle houvast die ze de afgelopen jaren heeft opgebouwd kwijtraaktals haar steun en toeverlaat Simon ’s nachts thuiskomt met een tattoo op zijn oor. Het is het begin van een periode waarin hij zich steeds vreemder gaat gedragen. 

Al snel blijkt Simon een manische depressie (bipolaire stoornis) te hebben. Hoe heb je onderzoek gedaan naar dit onderwerp?
‘Mijn moeder leed aan depressies,’ vertelt Lize in ons videogesprek, ‘en ik ben lang in een relatie geweest met iemand die manisch depressief was. Uit persoonlijke ervaringen ken ik deze ziekte dus al heel goed. Maar ik wilde meer uit de roman halen dan een persoonlijk verhaal, dus ben ik met zowel patiënten als dokters gaan praten. Ook heb ik nog eens een kijkje genomen in de psychiatrie. Als schrijver krijg je een ander beeld van zo’n instelling dan als naaste. Dat zie je ook aan Leo in de roman. Als zij voor het eerst naar de psychiatrische instelling gaat waar Simon ligt, voelt alles angstig voor haar. Zo overweldigend. Het cliché van het gekkenhuis in films klopt. Pas als ze wat meer afstand neemt ziet ze ook de positieve punten, zoals hoe de dokters voor de patiënten zorgen.’

Leo doet heel lang onderzoek naar Simons verschijnselen, voordat ze aan de bel trekt. Wat zegt dat over haar?
‘Als naaste van Simon spoelt zijn gedragsverandering ook maar plots haar leven binnen. Beetje bij beetje moet zij erachter komen wat er aan de hand is, want er is niemand die haar wegwijs maakt. Ze heeft ook angst om te weten wat er scheelt: dat wil ze eigenlijk helemaal niet weten. Vanaf het moment dat ze toegeeft aan wat er aan de hand is, dan is het zo en kan ze het niet meer negeren. Daarom doet ze er dus heel lang over om tot hulp zoeken te komen.’

Uiteindelijk zoekt Leo dan toch hulp. Maar dan geeft ze Simons psychiaters weinig vleiende bijnamen als ‘dokter Eenhoorn’ en ‘dokter Trol’. Waarom doet ze dat?
‘Dat is een maniertje van haar om het overzichtelijk te houden, om de situatie te kunnen bevatten. Ze heeft het gevoel dat alles ontwricht is. Ze is haar houvast kwijt en wil terug naar de status quo van die twee pilaren die tegen elkaar aanleunen. Het drama van een partner met een manische depressie is dat hij nooit meer helemaal de oude wordt. Het duurt vaak al een tijdje voor men de juiste behandeling vindt. De eerste maanden na de diagnose wordt er bijvoorbeeld heel veel gewisseld met medicatie. Leo beschrijft het alsof er daardoor steeds iemand anders op haar wordt afgestuurd, tot ze zegt: “oké, deze voldoet, deze mag blijven, hier zal ik het wel mee proberen te doen”. Dat is iets wat ik persoonlijk ook heb meegemaakt: dat zware medicatie zulke verschillende aspecten van een mens naar boven kan brengen.
‘Maar het is goed dat je opmerkt dat ook Leo haar onhebbelijkheden heeft. Ik heb mijn best gedaan om een boek te schrijven dat twee zoekende mensen tegenover elkaar zet die zich beiden niet normaal gedragen. Dat is wel een vraag die ik met dit boek wil stellen: wat is normaal? Het is niet zo dat je normaal bent als je niet aan de medicatie hoeft. Ook Leo heeft rare gedragingen en reflexen en weet niet altijd goed hoe ze zich moet verhouden tot anderen. Tegenover Simon lijdt ze aan “parentificatie”. Ze probeert een moeder te zijn voor hem en daar loopt het natuurlijk mis. Ze ziet hem niet meer als zelfstandig persoon, maar als een zieke die geholpen moet worden. Voor mij is dat de kern van het boek: dat een ziekte nooit alleen de ziekte op zichzelf is, maar ook hoe de mensen naar de zieke kijken.’

De dokters in het boek komen op mij bot en geroutineerd over. Ze zijn kortaf en bellen na een serieus gesprek met een naaste meteen naar huis om te vragen wat het avondeten is. Was het jouw bedoeling om kritiek te leveren hierop?
‘Nee, dat was niet mijn bedoeling, maar wel mijn ervaring. Mijn boek is geen aanklacht tegen hoe de psychische zorg in elkaar zit, maar er is daarin wel één constante en dat is dat er geen zorg is voor de naasten van mensen die zorg nodig hebben. Iedereen heeft aandacht voor Simon en vraagt wat hij wil, maar er is niemand die zich afvraagt: hoe zou dat nou voor Leo zijn? Natuurlijk kan ze ook zelf hulp zoeken, maar ik heb voor dit boek veel gepraat met familie van mensen die manisch depressief zijn en de constante in die gesprekken is dat ze aangeven dat ze buiten de gesprekken worden gehouden. Het is een verwerking van hoe ik het zelf ervaar en het is denk ik ook wel realistisch.’

Naast de tragische liefdesgeschiedenis speelt er zich door het hele boek een plotlijn af in de tegenwoordige tijd waarin Leo vol angst naar huis fietst, omdat Simon ‘iets’ gedaan heeft. Waarom heb je deze plotlijn aan het verhaal toegevoegd?
‘Ik schrijf graag ingrijpende verhalen, maar wel zo dat het een spannende leeservaring wordt. Net als bij Het smelt geloof ik erin dat een verhaallijn in het verleden en in het heden elkaar versterken. Wanneer je als lezer weet wat Simon in het verleden gedaan heeft, heeft dat ook gevolgen voor hoe je naar het heden kijkt. In het laatste hoofdstuk komt alles samen, waardoor beide lagen een diepere betekenis krijgen. Die spanning zorgt er ook voor dat ik de mensen kan bereiken die normaal niet veel lezen. Zij berichten mij weleens dat ze het boek in twee dagen hebben uitgelezen. Maar ook voor de mensen die veel leeservaring hebben is genoeg te vinden in mijn boeken qua stijl, taal en beelden die ik gebruik. Dat ik zo’n breed publiek aanspreek wordt mij vanuit de literatuurhoek misschien een beetje kwalijk genomen, maar voor mij gaat lezen om: je laten meeslepen, opgeslokt worden in een verhaal. En daarvanuit kunnen er mooie dingen ontstaan.’

Lize Spit, Ik ben er niet, Uitgeverij Das Mag, 576 pagina’s (€ 25,99)

Fotocredit: Lieve Blancquaert

Dit interview verscheen eerder in de Boekenkrant, editie februari 2021.   
Benieuwd geworden? Bestel dit boek bij uw lokale Boekenkrant-boekhandel. Kijk hier voor een overzicht. 

Berichten gemaakt 5308

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven