Interview Benjamin Moser: ‘Even stilstaan bij langgestorven geesten’

Het nieuwste boek van Benjamin Moser beschrijft zijn zoektocht naar en relatie met de Hollandse meesters uit de Gouden Eeuw: wie waren zij, hoe keken zij tegen kunst en het leven aan – en wat leert ons dat in onze moderne tijd? We waren aanwezig bij een interview dat Benjamin Moser in de Londense National Gallery gaf aan associate curator Julien Domercq, en stelden hem ook enkele prangende vragen.
Benjamin Moser (r)

ANTAL GIESBERS
De National Gallery is op dit moment gastheer van de reizende tentoonstelling over Frans Hals, en heeft die omgeven met de vele schilderijen van Hollandse Meesters uit haar eigen collectie. Dat is natuurlijk de meest passende entourage om over een boek over Hollandse Meesters te praten.
Moser groeide op in Houston Texas, en bij zijn grootmoeder hingen twee reproducties van Rembrandt. ‘Ik dacht altijd dat een ervan een portret van mijn grootmoeder was. Dat was natuurlijk niet zo. En de andere reproductie, van de man met de gouden helm, blijkt niet van Rembrandt te zijn! Dat roept de vraag op: is de naam voor ons dan belangrijker dan de kwaliteit van een schilderij? Uit cognitief onderzoek blijkt dat je brein anders op een schilderij reageert als je hoort dat het van bijvoorbeeld Rembrandt is. Mogelijk omdat je hebt geleerd dat je dit geniaal moet vinden. Maar verhindert dat je om een schilderij ook echt te zíen? Overigens fluisterde de directeur van het Houston Museum of Fine Arts mij onlangs in: “Natuurlijk is het wèl een Rembrandt…”’

Daar begint je relatie met Hollandse meesters, maar hoe kwam je ertoe om daar uiteindelijk een boek over te schrijven?
‘Ik ben op vrij jong leeftijd in een voor mij vreemde cultuur gaan wonen. Nederland lijkt wel op Amerikaanse, maar is het niet. Sterker nog: hoe langer ik in Nederland woon, hoe meer ik mij een buitenlander voel. Maar ik besloot die cultuur te leren kennen door de kunst te bestuderen. In mijn boek probeer ik te schrijven over de schilders wiens werken mij aantrokken: ik wilde ze leren kennen. In het besef dat deze schilders opgroeiden in een wereld waar je onthoofd kon worden als je het bestaan van de heiligde drie-eenheid betwijfelde.’

Van Rembrandt weten we veel, maar van anderen soms bijna niets. Dus hoe kún je die schilders leren kennen?
‘Nou, ik kon in ieder geval niemand interviewen die ze gekend heeft. Je moet afgaan op soms kleine brokjes informatie. Zo weten we dat een schilderij van Coorte op de achterkant van een factuur uit Gdansk staat. Maar wat zegt dat? Misschien vond hij die factuur wel op straat, misschien zat er broccoli in verpakt: je weet het niet. En van Frans Hals vind ik het fascinerend dat hij ontzettend arm was, en continu voor de rechter stond omdat hij zijn rekeningen niet kon betalen. Toch zijn zijn schilderijen enorm uitbundig, ze vieren het leven en stralen geluk uit.’

Je zegt in je boek dat schoonheid voor jou aan de basis van goede kunst staat. Dat is niet echt een populaire stelling…
‘Sterker nog: wie in de kunstwereld zegt dat hij een schilderij ‘mooi’ vindt, brengt zijn carrière de doodsteek toe. Tegenwoordig is veel van wat we kunst noemen nadrukkelijk níet mooi. Maar wat is schoonheid? Ik kan iemand erg mooi vinden, maar merken dat die mij in een gesprek niks te melden heeft. Aan de andere kant ken ik genoeg mensen die niet voldoen aan traditionele maatstaven van schoonheid, maar erg interessant zijn, grappig, boeiend, uitdagend. Schoonheid zit denk ik niet in het gezicht of het lichaam, maar in de aanwezigheid van een ziel. Dat zie ik in de schilderijen die ik mooi vind. Het is boeiend om je af te vragen waarom: hoe komt het dat ik zo op een schilderij reageer? ‘Ik ben geen kunsthistoricus, maar ik heb wel heel veel research gedaan. Ik probeer uit te vinden waarom ik gefascineerd ben door een schilderij, waarom ik naar musea ga – en uiteindelijk wordt dat een vraag over je leven: wat doen we hier, wat is de bedoeling van ons leven? Vaak is het stellen van de vraag boeiender dan de antwoorden.’

In hoeverre is het boek dan een weerslag van je inzichten? Of heeft het schrijven van het boek je juist die inzichten gegeven?
‘Dat laatste. Dit boek begon met losse aantekeningen die ik opschreef tijdens mijn wandelingen door de Nederlandse musea. Maar door te kijken, te lezen en te leven zie je meer, begrijp je meer. En wat je vooral leert is dat dit geen antiquarische oude meuk is. Het zijn mensen, met kwesties van leven en dood.’

Hoe zie je dit boek binnen je oeuvre? Je schreef voorheen twee lijvige biografieën, nu heb je het over pakweg twintig schilders tegelijk…
‘Mijn boeken gaan over de ontwikkeling van mensen. Dit boek gaat over hoe de oude schilders zich ontwikkelen. Sommigen zie je groeien, zoals Hals of Rembrandt; sommige, anderen, zoals Jan Lievens, niet. En neem Hobbema: je kunt zeggen dat hij het gewoon opgeeft. Aan de andere kant: als je een schilderij als Het laantje van Middelharnis kunt maken, dan zou ik zeggen: “ga naar huis, schenk jezelf wat in, je bent klaar, dank je wel!”’

Je schrijft over mensen die al vier eeuwen overleden zijn, maar nog steeds bewonderd worden. Hoe kijk je aan tegen je eigen oeuvre en hoe dat voortleeft na je dood?
‘Cyril Connolly schreef een heel boek over de vraag: hoe kun je een boek schrijven dat tien jaar meegaat? De overgrote meerderheid haalt dat niet eens. Misschien dat over een paar eeuwen iemand mijn boeken leest zoals ik de oude schilders bekijk: eventjes stilstaan en de langgestorven geest voelen die ze heeft geschreven.’

Benjamin Moser, De wereld op zijn kop, Ontmoetingen met de Hollandse meesters, De Arbeiderspers, vertaling Toon Dohmen, 388 pagina’s (€ 29,99)

Dit artikel verscheen eerder in de Boekenkrant, editie november 2023.

Benieuwd geworden? Bestel dit boek bij uw lokale Boekenkrant-boekhandel. Kijk hier voor een overzicht.

Berichten gemaakt 867

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven