Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg

Joachim Meyerhoff groeide op in de buurt van het Duitse Schleswig, op het terrein van de psychiatrische jeugdinstelling waar zijn vader werkte als arts. Hij schreef er een humoristisch boek over, met de veelzeggende titel Wanneer wordt het eindelijk weer zoals het nooit is geweest. Hoewel, veelzeggend? ‘Voor mij was het altijd een soort van normaal. Ik dacht er niet eens over na.’

Joachim Meyerhoff (1967) is een energieke, beweeglijke man die spreekt in half afgemaakte zinnen met een licht Duits accent. Soms komt hij er in het Engels niet uit en gaat hij kortstondig over op zijn moedertaal, waarbij woorden als Verlag, Diagnose en Mythos voorbijkomen. In Duitsland heeft Meyerhoff een succesvolle carrière als acteur opgebouwd. Pas enkele jaren geleden begon hij met schrijven, waarbij zijn eigen leven het uitgangspunt vormde. Wanneer wordt het eindelijk weer zoals het nooit is geweest gaat over de kleine Joachim, die vanwege zijn vaders baan als arts opgroeit tussen psychiatrische patiënten en lichamelijk gehandicapten. Met veel bewoners sluit hij vriendschap, en in slaap vallen lukt het beste met hun nachtelijke geschreeuw op de achtergrond.
Het verhaal is gebaseerd op Meyerhoffs eigen leven, maar een scherpe scheidslijn tussen fictie en non-fictie kan de auteur niet trekken. Hij verwijst aar de scène waarin Joachim op een dag een dode man tussen de bloembedden vindt. Hij is niet geschrokken, maar voelt vooral fascinatie. Voor zijn omgeving maakt hij het verhaal van zijn vondst steeds smeuïger. Hij verzint er allerlei details bij, zoals dat de dode man een opvallende ring droeg. Meyerhoff: ‘Op het moment dat ik als kind die ring erbij verzon, besefte ik opeens dat het echt zo was. Ik verzon iets dat echt waar was. Fictie is dus een manier om de waarheid weer te vinden.’
Tijdens het schrijven maakte hij daarom gebruik van fictiebruggetjes. ‘Er waren veel momenten waarom mijn geheugen het kwijt was, dat ik niet verder kon in de echte, authentieke herinneringen. Dan schreef ik een stukje fictie, als een soort brug. Ik wist niet waar het heen ging, maar plotseling openbaarde zich een totaal nieuwe gebeurtenis, die echt had plaatsgevonden. Je hebt fictie nodig om herinneringen te combineren en compleet te maken.’

Naast het leven in de instelling beschrijft Meyerhoff ook het gezinsleven en de moeizame band tussen ijn ouders. ‘Als je opgroeit kom je er altijd achter dat je ouders niet alleen maar zo ouderachtig zijn als je altijd dacht. Als kind zijn zij voor jou de figuren die je op de juiste manier door de wereld leiden, maar ik denk dat het heel normaal is dat dit beeld iets van zijn perfectie verliest terwijl je opgroeit. Toen ik ouder werd, kwam ik erachter dat mijn vader andere vrouwen had. Hij zei tegen me: ‘Er zijn dingen die jij doet waar ik niets mee te maken heb, en er zijn dingen die ik doe waar jij niets mee te maken hebt.’ Dat is hard, maar aan de andere kant geeft het jou ook een bepaalde ruimte.’ ‘Als je ouder wordt en zelf kinderen krijgt, begrijp je hoe moeilijk het is om alleen maar vader te zijn. Ik weet nu zelf dat ik veel meer andere dingen doe en dat er veel meer werelden in mijn hoofd zitten waar mijn kinderen niets van af weten. Maar het was zeker zwaar om erachter te komen dat zelfs als iemand dood is, en je goede herinneringen aan hem wil bewaren, er ook slechte herinneringen zijn. Dat die deel uitmaken van het gehele plaatje, en dat jouw plaatje maar een deel van het geheel was.’

De vraag waar de grens ligt tussen ziek en gezond, of tussen gek en ‘gewoon’, is er een die Meyerhoff erg interesseert. ‘Er is normaal en niet normaal, fictie en non-fictie… Misschien hebben we al die grenzen tussen begrippen nodig. Maar het zijn vaak slechts culturele ideeën van wat iets is. Misschien is het gek om je vijftiende schoonheidsoperatie te ondergaan er uit te zien als whatever, terwijl je van iemand die gehandicapt is zegt dat hij lelijk is. Nu meer dan ooit lopen alle criteria door elkaar. Ik heb eigenlijk geen idee wat normaal is. Het is verdrietig dat je nu ziet dat mensen ongeboren kinderen met het Downsyndroom laten weghalen. Ik veroordeel een maatschappij die je het gevoel geeft dat zo’n kind niet welkom is.’

Meyerhoff gaat nog maar eens verzitten op de bank, terwijl hij de ijsklontjes uit zijn lege glas vist en erop begint te kauwen. Stel dat hij in de huidige maatschappij was opgegroeid, had hij dan het etiket ADHD’er gekregen? ‘Zeker weten, zeker weten!’, lacht Meyerhoff. ‘Ik zou het prototype ADHD’er zijn! Toen ik naar de eerste klas van de basisschool ging kon ik geen vijf minuten stilzitten. Ik wist niet eens wat het betekende om stil te zitten.’ Het schrijfproces was voor hem dan ook een nieuwe ervaring: ‘Ik kon me nooit heel goed concentreren op iets, ik had niet zoveel discipline. In het theater kun je bewegen en acteren en praten en steeds bezig zijn, maar nu moest ik opeens zitten en schrijven. Dat was fijn, want het was de eerste keer in mijn leven dat ik een soort van kalm was en dat mijn ideeën gefocust waren. Maar nog steeds ben ik wel een nerveuze schrijver, die opstaat, hardop leest, rondkijkt, lacht en boos wordt als het niet lukt.’

Meyerhoff II

Boekgegevens

Joachim Meyerhoff, Wanneer wordt het eindelijk weer zoals het nooit is geweest, vertaling: Josephine Rijnaarts, Uitgeverij Signatuur, ISBN 978 90 567 2508 2 (€ 19,95)

Dit interview verscheen eerder in de Boekenkrant, editie mei 2015

Berichten gemaakt 5313

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven