Boekfragment: Witte gaten

Niels is een stille, hoogbegaafde jongen. Als hij meneer Bergmans ontmoet, ontstaat een vriendschap waarin beiden elkaar inspireren tot bijzondere inzichten over de kosmos en het leven.

‘Kom maar naar zolder. Alles staat klaar.’
Een koude rilling trok over mijn rug. Hij was dus toch een kinderlokker.
Er verschenen beelden in mijn hoofd van kooien en kleine kinderen die daarin opgesloten zaten. Ik stond stil op de trap en bedacht dat ik nu nog zou kunnen ontsnappen: heel hard de trap afrennen en door de voordeur ervandoor. Ik kon thuis in de portiek op Simone wachten.
‘Komt er nog wat van? Hier boven kun je een blik op de eeuwigheid werpen.’
Deze woorden stelden me in het geheel niet op mijn gemak. Met benen van honderd kilo per stuk besteeg ik de zoldertrap. Tot mijn afgrijzen was het boven me aardedonker. Mijn hart klopte in mijn keel.

[…]

Heel langzaam gehoorzaamde ik en besteeg de trap. ‘Wat is hier te zien?’ probeerde ik voorzichtig.
‘Oneindige schoonheid!’ Meneer Bergmans draaide zich om en liep door een deuropening een donkere kamer binnen. Ik ging hem achterna. Er was geen straaltje licht te zien in de kamer.
‘Kom binnen,’ zei meneer Bergmans op plechtige toon. Ik volgde hem en hij deed de deur achter me dicht toen ik binnen was. Een deken van duisternis omsloot me. Ik was verloren, en hoewel dat in deze duisternis geen enkele zin had, sloot ik mijn ogen. En berustte in mijn lot.
Opeens hoorde ik het geluid van openschuivende gordijnen. Mijn nieuwsgierigheid won het van de angst. Ik opende mijn ogen en zag plotseling het licht van de bijna volle maan, die de kamer in een heldere gloed zette. Ik zag dat ik me in een niet al te grote kamer bevond.
Langs de wand stond een boekenkast, en ik ontdekte een bureau en een paar stoelen. Geen spoor van kooien of opgesloten kinderen.
Vlak bij het raam ontwaarde ik het silhouet van meneer Bergmans.
Naast hem zag ik de vormen van een grote sterrenkijker. ‘Heb je wel eens door een telescoop gekeken?’ vroeg meneer Bergmans.
‘Nee,’ stamelde ik.
‘Dan wordt dit je eerste keer.’ Meneer Bergmans liep naar de telescoop.
Hij boog zich eroverheen en draaide een tijdje aan de telescoop.
‘Kom, ik heb hem op de maan ingesteld.’ Meneer Bergmans schoof een stoel achter de telescoop en gebaarde me erop te gaan staan. Hij wees naar de maan.
‘Kijk eerst eens met je blote oog naar de hemel. Wat zie je?’
‘De maan.’
‘En als je nu eens heel goed naar de maan kijkt, wat zie je dan?’
‘Vlekken.’
‘Precies. En kijk nu maar eens door de telescoop.’
Ik klom op de stoel en drukte mijn rechteroog tegen het kijkgaatje, waarvan ik toen nog niet wist dat het ‘oculair’ heet. Ik keek en… de lucht bleef in mijn borst hangen. Was dit de maan? Ik zag iets enorms. Zonder vlekken, maar met kuilen, kraters, bergen.
Licht en schaduw wisselden elkaar af. Het licht van de maan was fel, heldergeel. Ademloos bleef ik kijken.
‘Mooi hè, Niels?’
‘Ja,’ antwoordde ik bijna geluidloos, zonder mijn oog van de telescoop te halen. Ik verkeerde in een staat van complete verbijstering. Tot dat moment in mijn leven had ik de maan hooguit achteloos bekeken. Hoe had ik ooit kunnen weten dat zoiets prachtigs iedere avond op me neerkeek?

Opmaak 1

Boekgegevens

Guido Bottinga, Witte gaten, Uitgeverij Lemniscaat, ISBN 978 90 477 0724 0 (€ 18,95)

Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie november 2015.

Berichten gemaakt 867

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven