Boekfragment: Washington Black

Het duizelingwekkende avontuur van de elfjarige Washington Black, die weet te ontsnappen aan zijn slavenbestaan en aan een ongekend avontuur begint, op zoek naar vrijheid.

Faith-plantage, Barbados 1830
Ik was misschien tien, elf jaar oud, ik kan het niet met zekerheid zeggen, toen mijn meester stierf. Niemand treurde om hem; op de velden lieten we het hoofd hangen, weeklagend, treurend om onszelf en de onvermijdelijke verkoop van het landgoed. Ik weet nog dat ik die laatste avond blootsvoets gehurkt zat op de steenachtige aarde van de Faith-plantage en mijn hand plat tegen Big Kits kuit legde en de hitte van haar huid, haar kracht en macht eruit op voelde wellen. Samen keken we in stilte hoe de opzichters de lijkkist op hun schouders het Grote Huis uit droegen. Ze schoven hem schurend in het stro van de wagen, lieten de balk met een klap op zijn plaats vallen en reden ratelend weg.
Achttien weken later arriveerde op een ochtend zijn neef aan het hoofd van een stoet bestofte rijtuigen die direct van de haven in Bridge Town kwamen. We vonden het destijds een zegen dat het landgoed niet was verkocht. De rijtuigen beklommen krakend en traag de licht hellende oprijlaan, overschaduwd door palmbomen. Ik zag Gaius en Immanuel stram de deur van het rijtuig openen.
De eerste man die tevoorschijn kwam, de hoed in de hand, had zwart haar en een lange kin als van een paard, en zijn ogen glansden donker onder zware wenkbrauwen. Hij hief zijn hoofd op terwijl hij uitstapte en keek om zich heen naar het landgoed en de mannen en vrouwen die daar bijeen stonden. Hij bracht een hand naar zijn ogen, draaide zich om, en een beangstigend moment lang voelde ik zijn blik op mij rusten. Hij kauwde op iets zachts, zijn kaak werkte lichtjes. Hij wendde zijn blik niet af. Maar het was de tweede man, de griezelige man in het wit, die mijn aandacht trok. Dit was onze nieuwe meester; dat zagen we allemaal meteen. Hij was lang, ongeduldig, ziekelijk, en zijn benen weken uiteen als die van een passer. Van onder zijn witte driekante steek sprong een dikke bos wit haar naar voren. Ik meende bleke wimpers te zien, zijn huid grauw als was hij ongekookt. Een man die het bezit is van een ander leert al heel vroeg op de ogen van een meester te letten; wat ik bij deze man zag, jaagde mij doodsangst aan. Hij bezat mij, zoals hij alle mensen tussen wie ik leefde bezat, niet alleen ons leven maar ook onze dood, en dat beviel hem te goed. Zijn naam was Erasmus Wilde. Ik voelde een rilling door Big Kit gaan. Ik begreep het. Zijn gladde witte gezicht blonk, de schone witte vouwen van zijn kleren glansden onmogelijk helder, als was hij een spook, een geest. Ik was bang dat hij naar believen kon verdwijnen en weer verschijnen; ik was bang dat hij zich met bloed moest voeden om warm te blijven; ik was bang dat hij overal kon zijn, onzichtbaar voor ons, en dus werkte ik in stilte verder. Ik had al te veel doden gezien: ik kende de aard van het kwaad. Dat was wit als een spook en kwam op een ochtend een rijtuig uit gezweefd, de hitte van een bange plantage in, met lege ogen. Achteraf denk ik dat Big Kit op dat moment rustig en liefdevol besloot om zichzelf en mij te doden.

Boekgegevens

Esi Edugyan, Washington Black, vertaling: Catalien van Paassen, Uitgeverij Signatuur, 448 pagina’s (€ 22,99)

Deze recensie verscheen eerder in de Boekenkrant, editie 4 juni 2019.

Berichten gemaakt 5342

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven