Boekfragment: Randall

Randall is de kostelijke debuutroman van Jonathan Gibbs over het valse huwelijk tussen geld en kunst.

Ik ontmoette Ian Randall Timkins, beter bekend als Randall – de gevierde en gehoonde beeldend kunstenaar van de jaren negentig en nul – voor het eerst in de zomer van 1989, op de opening van zijn afstudeerexpositie van Goldsmiths College.
[…]
Wat was mijn eerste indruk van hem? Tja, zoals gezegd, mijn allereerste gedachte was: wat een malloot. Schets van de onbekende, nog niet beroemde Randall: een lange, straatarme mafkees met pluizig haar, te energiek en te joviaal voor de bruut die hij vanaf de andere kant van het zaaltje misschien leek. Haar in een staart, knopje in zijn linkeroorlel. De mond altijd een beetje open om je vanaf een afstandje een blik te gunnen op zijn perfecte gebit. Grote, grijpbare neus. Lang gezicht met de gespikkelde kleur van goedkoop vlees, zoals boterhamworst. Droge huid, scheeruitslag en roos.
Misschien overdrijf ik een beetje, maar Randall is nooit verweten dat hij een schoonheid was, uiterlijk noch innerlijk. Vooral zijn haar was erg onaangenaam, een overblijfsel van zijn puberteit, waarin hij een overtuigde metalhead was. Toen hij op Goldsmiths kwam, op zijn twintigste, liep hij naar verluidt nog steeds rond in zijn spijkerjack met studs en Eddie, de skeletzombie van Iron Maiden, die je vanaf zijn rug toegrijnsde. Daar werd hij van genezen door acid house en xtc, terwijl de ravescene – en niet een of andere image consultant of ultramoderne kapper – hem uiteindelijk van dat staartje afhielp.
Je zou kunnen zeggen dat het in rusttoestand een afschuwelijk, zelfs een rancuneus gezicht was. Maar het wás nooit in rust. De ogen waren voortdurend in beweging, schoten alle kanten op, maar keerden altijd weer terug en drongen diep tot je door, alsof hij verwachtte dat je elk moment iets uitzonderlijks – of iets uitzonderlijk stoms – kon doen. De mond, met die haaiachtige snijtanden, vertoonde altijd de eerste millimeter van zijn volgende lach, het volgende knullige aforisme, of een botte, schampere of bombastische, duizelingwekkende proclamatie. Wat zijn kleren betreft zit ik er vast niet ver naast als ik zeg dat hij een geruit overhemd of iets vergelijkbaars droeg, met een spijkerbroek of een combatbroek, en dat eeuwige kledingstuk: zijn leren jasje. Als er één ding is dat echt voor Randall staat, in die beginjaren, dan is het dat jasje. Blazermodel, geen motorjack, overal gerimpeld en gebarsten, gemaakt van het ziekste dier van de kudde. Het leeft voort op honderden foto’s, maar het object zelf is op het kampvuur beland bij de millenniumwisseling op Peploe, het huis in Cornwall van de ouders van Gina Holland. Ik weet nog dat ik de volgende ochtend of, waarschijnlijker, de volgende middag, Nieuwjaarsdag 2000, het karkas daarvan in de ashoop zag liggen, als een zielige, doodgeboren feniks. Ook die avond speelt een grote rol in dit verhaal: de millenniumwisseling, waarvan iedereen – niet alleen wij, maar íédereen – verwachtte dat die het begin van iets zou zijn. Dat was natuurlijk niet zo. Het was helemaal niet het begin van iets. Het was juist het einde.

Randall

Boekgegevens

Jonathan Gibbs, Randall, vertaling: Lidwien Biekmann, Uitgeverij Podium, ISBN 978 90 575 9717 6 (€ 22,50))

Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie mei 2015

Berichten gemaakt 5338

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven