Boekfragment: Het kaartenhuis

Op de vlucht voor haar pijnlijke verleden zoekt een student haar toevlucht in het occulte en raakt verstrikt in een dodelijk academisch web van macht, verleiding en ambitie.

Begin juni zou ik in New York aankomen. Dat was de tijd dat de hitte zich samenpakte – zich ophoopte in het asfalt, van het glas weerkaatste – om vervolgens een piek te bereiken die tot diep in september zou duren. Ik ging naar het oosten, in tegenstelling tot veel van mijn klasgenoten op Whitman Col­lege die naar het westen trokken: Seattle en San Francisco, een enkeling Hongkong.

Eerlijk gezegd was het niet mijn eerste keus, mijn voor­keur ging uit naar Cambridge of New Haven, of desnoods Williamstown. Maar toen de mails van de afdelingshoofden binnenkwamen waarin stond dat het hun ontzettend speet… veel kandidaten van hoog niveau… succes met uw toekomstige activitei­ten… was ik allang dankbaar dat ten minste één sollicitatie een positief resultaat had opgeleverd: het zomertraineeship aan het Metropolitan Museum of Art. Met wat hulp, dat wist ik, van mijn emeritus begeleider Richard Lingraf, ooit een grote ster aan het Ivy League-firmament tot hij door het klimaat aan de East Coast – of was het een dubieuze kwestie aan zijn alma mater? – naar het westen had moeten uitwijken.

Het werd een ‘traineeship’ genoemd, maar het was gewoon een stage met een karig salaris. Dat kon me niet schelen; ik had er twee banen bij genomen en ze betaald om daar te mo gen zijn. Het was en bleef toch het Metropolitan. Precies de prestigieuze stempel van goedkeuring die iemand als ik – een provinciaaltje van een onbekende school – kon gebruiken.

Nou ja, Whitman was niet volslagen onbekend. Maar omdat ik was opgegroeid in Walla Walla, het stoffige bungalowstadje in Zuidoost-Washington waar Whitman gevestigd was, kwam ik maar zelden iemand van buiten de staat tegen die ervan ge­hoord had. Mijn hele jeugd had om die universiteit gedraaid, waardoor die van lieverlee een groot deel van zijn glans ver­loren had. Waar andere studenten opgetogen over hun nieu­we leven voet op de campus zetten, was zo’n schone lei voor mij niet weggelegd. Dat kwam doordat allebei mijn ouders op Whitman werkten. Mijn moeder in de mensa, waar ze menu’s en thema-avonden bedacht voor de eerstejaarsstudenten die op de campus woonden: Baskisch, Ethiopisch, asado. Als ik op de campus had gewoond, dan had ze wellicht ook mijn maaltijden samengesteld, maar de financiële dispensatie die Whitman haar werknemers gaf strekte niet verder dan het collegegeld, en dus woonde ik thuis.

Mijn vader was echter linguïst, maar dan niet op de facul­teit. Hij was een autodidact die boeken bij de Penrose Library, de bibliotheek van Whitman, leende en me leerde wat het ver­schil tussen de zes Latijnse naamvallen was en hoe je Italiaan­se plattelandsdialecten moest ontleden, allemaal tussen zijn facilitaire diensten aan de universiteit door. Dat wil zeggen, voordat hij de zomer voor mijn laatste jaar naast mijn groot­ouders werd begraven, achter de lutherse kerk aan de rand van de stad, na een aanrijding met een onbekende auto. Hij heeft me nooit verteld waar zijn liefde voor talen vandaan kwam, al­leen maar dat hij dankbaar was dat ik die ook had.

‘Je vader zou zo trots op je zijn geweest, Ann,’ zei Paula.

Katy Hays, Het kaartenhuis, vertaling: Edith Bosch en Caecike de Hoog, Uitgeverij Ambo|Anthos, 368 pagina’s (€ 26,99)

Dit fragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie juli 2023.
Benieuwd geworden? Bestel dit boek bij uw lokale Boekenkrant-boekhandel. Kijk hier voor een overzicht.

Berichten gemaakt 5313

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven