Boekfragment: Geen mannen, maar duivels!

Fragmenten uit het interview met oud-legionair Piet de Wit, die bijna twintig jaar diende in het Franse Vreemdelingenlegioen.

In die tijd werd de opleiding nog verzorgd in het Algerijnse Sidibel- Abbès. “Wat nu Aubagne is, dat was toen Bel-Abbès. Ja, ik lag ’s avonds wel eens van vermoeidheid te janken op mijn bed. Toen was die opleiding wel wat zwaarder dan nu, alleen al fysiek. En dan het land Algerije. Ik kwam er aan in juli. Het was bloedheet en de dienst was pittig. Je werd opgeleid als vuurvreter, die hadden ze toen nog nodig. Tegenwoordig zijn het meer ingenieurs die op een knopje drukken, dan gaan die raketten weg. Maar toen ging dat allemaal nog met het handje.”
(…)
“In mei 1949 ben ik naar Indochina gegaan, ik zat bij het 3e REI, aan de Chinese grens. De oorlog daar was in 1947 begonnen met wat schermutselingen, maar in 1948 brak het echt los. Wij zijn meteen ingezet, ik weet nog goed dat ik mijn broek vol had. Het was een echte jungleoorlog. Nou, dat was aanpassen als je uit de woestijn kwam. De vijand was bovendien beter bewapend dan wij.”
(…)
“We hadden geen duidelijke vijand. In feite was alles vijand. Het was een zuivere guerrillaoorlog. Achteraf kun je misschien zeggen dat het een hopeloze en zinloze oorlog was. Maar dat vonden we toen niet. We hebben mooie veldslagen gewonnen én mooie verloren. Het ging over en weer. Als ik terugkijk, dan denk ik dat de terugtocht van Cao Bang echt hopeloos was. Maar later hebben we ook geweldige overwinningen behaald. “
(…)
Uiteraard kwam niet iedereen in aanmerking voor de onderofficiersopleiding. “De legionairs die men er geschikt voor vond, kregen eerst een opleiding tot korporaal en nog een zwaardere opleiding tot sergeant. Die mensen waren van tevoren al zo gechicaneerd en getreiterd, al helemaal doordrongen van de geest van het Legioen. Dat de legionair het beste is en een ware doodsverachting kent. Dat wordt ze ingeprent en dat nemen ze mee als onderofficier. En dat geven ze dan later door aan hun ondergeschikten, dat verandert nooit. Dus de geest van het Legioen zal altijd zo blijven. Die wordt zo van de ene onderofficier overgedragen op de volgende.”
(…)
“Voor iedere legionair moet je in de houding springen, anders geeft hij je een trap voor je gat. Beginnelingen moeten peuken rapen op de cour, grassprietjes tussen de stenen uithalen, met een tandenborstel de stoep poetsen, enfin, allerlei pesterijen. Die witte kepie staat voor macht. Dus als je er zelf een krijgt en na zes maanden van alle pesterijen af bent, dan ben je de man!”
(…)
“Je moet wel kunnen incasseren. Met een tandenborstel voor de tachtigste keer de trap poetsen? Dat doe je de vijfentachtigste keer ook nog.” Dat is ook wat het Legioen volgens De Wit uniek maakt. “Een leger zoals hier in Nederland is afhankelijk van de stemming van de bevolking. Een jongen krijgt thuis wat mee van zijn ouders en zo gaat-ie in het leger. Maar in het Legioen is dat anders. Tijdens de opleiding word je geestelijk helemaal kleingemaakt. Je bent fysiek en psychisch helemaal kapot en dan wordt langzaamaan de geest van het Legioen opgebouwd en overgedragen. Dat is voltooid na de opleiding van vier of vijf maanden, als je de kepi blanc krijgt.”

vreemdelingen-def

Boekgegevens

Rende van de Kamp, Geen mannen, maar duivels! Nederlanders in het Franse Vreemdelingenlegioen, QV Uitgeverij, ISBN 978 90 820 8003 2 (€ 29,95)

Berichten gemaakt 5308

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven