Boekfragment: Een buitengewoon gewoon leven

Een verhaal voor iedereen die graag lacht, huilt en inziet hoe bijzonder het leven kan zijn. Voor de liefhebbers van Het Rosie project.

Dit is juffrouw Ona Vitkus. Dit is haar levensverhaal, opgenomen op een geluidsband. Dit is deel één.
Staat hij aan?
. . .
Ik kan deze echt niet allemaal beantwoorden. Dan zitten we hier tot we een ons wegen.
. . .
Ik zal de eerste beantwoorden, maar meer ook niet.
. . .
Ik ben geboren in Litouwen. In het jaar negentienhonderd. Ik weet niet meer hoe het er was. Mogelijk herinner ik me, nou ja, vaag nog wat boerderijdieren. Een paard of een ander groot beest.
Wit met vlekken.
. . .
Misschien een koe.
. . .
Ik heb geen idee wat voor koeien er in Litouwen zijn. Maar ik geloof dat ik me nog voor de geest kan halen… ken je die gevlekte melkkoeien die je overal ziet?
. . .
Holsteins. Dank je. O, en kersenbomen. Prachtige kersenbomen die er in de lente uitzagen als zeepsop. Grote, schuimige, bloeiende dingen.
. . .
Toen was er een lange reis en een overtocht op een schip. Daarvan kan ik me alleen nog flarden herinneren. Je hebt wel een miljoen vragen op dat papier staan…
. . .
Vijftig, ja. Prima. Ik wil alleen maar even zeggen dat je ze niet in de juiste volgorde hoeft te stellen.
. . .
Omdat een levensverhaal nooit bij het begin begint. Leren ze je op school dan helemaal niets?

Op die eerste zaterdag, aan het begin van de dooiperiode vroeg in maart, arriveerde de jongen in een grijs busje dat werd bestuurd door een goedgebouwde scoutsleider in een gestreken uniform.
Er drupte water uit Ona’s dakgoten, van de leuning van haar veranda, haar voederkastjes en de zijspiegels van het busje. De scoutsleider pikte de jongen uit de groep – de anderen waren allemaal groter en forser – en marcheerde (letterlijk, zo leek het) de treden op. Hij introduceerde zichzelf als Ted Ledbetter en stelde de tengere jongen met stekeltjeshaar voor, wiens houding van welwillende gereserveerdheid haar meteen enigszins in verwarring bracht.
Het eerste woord dat in haar gedachten weerklonk, merkwaardig als een verdwaalde hagelsteen: brolis. Ze knipperde heftig met haar ogen, alsof het woord haar letterlijk op haar hoofd had geslagen.
Broer.
Elf was hij, maar klein genoeg om voor acht door te gaan. Over zijn uniform heen droeg hij een bespottelijk leren jack met watervlekken waaruit zijn hals stak, dun en naakt, en van een onaardse tint wit. Hij had iets kwetsbaars. De scoutsleider gaf de jongen nog wat duidelijk geformuleerde instructies en beloofde hem over twee uur op te halen – om precies zoveel uur zoveel.
Nadat het busje was weggehobbeld, bleef de jongen zwijgend staan wachten, zo rank en argeloos als een sprinkhaan. ‘Aangenaam kennis te maken,’ zei hij.
‘Hmm,’ zei Ona.
De jongen staarde haar aan. ‘Hoe oud bent u?’
Het tweede woord kwam in haar op: šimtas.
Hij knipperde even met zijn ogen. ‘Wat?’
‘Honderd.’
‘Wat is dat voor taal?’
‘Dat weet ik niet,’ zei Ona beduusd. ‘Litouws, veronderstel ik.
Ik ben honderdvíér, niet honderd. Eén-nul-víér.’
Daar stonden ze dan, samen in de druppende wereld, elkaar gade te slaan. De jongen leek zich te verwonderen over de zwaarte van ruim een eeuw, en Ona vroeg zich af hoe ze in godsnaam twee niet aan elkaar gerelateerde woorden had opgediept uit een taal waarvan ze zich niet kon herinneren dat ze die ooit had gesproken.

buitengewoon TOT.indd

Boekgegevens

Monica Wood, Een buitengewoon gewoon leven, vertaling: Ireen Niessen, Karakter Uitgevers, ISBN 978 90 452 1005 6 (€ 19,95)

Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie maart 2016

Berichten gemaakt 5308

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven