Boekfragment: Binnenland

Een jonge vrouw verhuist van Stockholm naar het dorp van haar vriend in het noorden van Zweden. Als hun relatie uit raak, verwacht iedereen dat ze weg zal gaan. Maar dat doet ze niet, ze blijft.

Ik zie mijn eerste noorderlicht op een avond als ik net aan de eenzaamheid gewend begin te raken. Hij belt me: ‘Je moet nu naar buiten gaan.’ 
Het is ijskoud, dat is het in zulke nachten, leer ik, en ik heb veel te weinig kleren aan. Toch blijf ik buiten. Tegen alle verwachtingen in betoverd loop ik naar het meer voor een vrijer uitzicht. De groene kleur heeft vanavond de overhand. Die omspant de hele hemel. Ik bedenk dat dit iets is wat ik wil onthouden en het spijt me dat ik geen camera bij me heb, maar tegelijkertijd begrijp ik dat het op beeld toch nooit hetzelfde zou worden.
De kou ligt dicht op mijn huid, de twee paar wanten zijn niet echt genoeg en ik had een gewatteerde broek moeten hebben. De avondlucht als een trekkerig vlies over mijn gezicht. Opeens staat hij naast me, hij glimlacht met een zekere verwachting, een zekere overtuiging: ‘Geweldig, vind je niet?’
En dat vind ik.
Ik ga mee naar zijn huis en we drinken thee en dat is het. Er kan nooit meer iets tussen ons gebeuren. Dat weten we allebei, het zit niet in de lucht, niet in onze lichamen.
Op weg naar huis voel ik een soort dankbaarheid. Het noorderlicht is allang voorbij en heeft een grote, heldere sterrenhemel achtergelaten. Had ik eerder last van de kou, nu doet die me pijn en ik versnel mijn pas door het dorp.
Als de winter komt, woon ik al een jaar in de kamer die ik huur. Eigenlijk zijn het twee kamers, maar de ene is meer een hal en daar is alleen plaats voor mijn bureau, een tafel waar ik ook aan ontbijt. De warme maaltijd eet ik in de grote kamer, op mijn bed dat ook als bank dienstdoet.

***

In de zomer moet je iets vinden om moe van te worden. Iets anders dan de duisternis. Die is er niet. We zitten ten zuiden van de poolcirkel, maar toch is de zon nog maar net onder of hij komt alweer op. Het licht sust je niet in slaap.
Het kost tijd om aan het eeuwig lichte te wennen. Aan het speciale doorzichtige licht van de nachten.
Rolgordijnen helpen niet. Mijn ogen zijn nog steeds te helder, te verlicht.
Ik krijg de eerste betaalde vakantie van mijn leven. Ik zou niet doorbetaald moeten krijgen in mijn eerste jaar op het werk, maar van Sonia krijg ik het toch, en opeens heb ik twee onin­gevulde weken. Twee weken zonder contouren.
Het enige wat ik weet, is dat ik hier niet weg wil op vakantie. Ik wil nu niet naar mijn ouders en ik kom hier niet weg zonder auto. Ik blijf en laat de dagen verstrijken. De dagen en de nachten. Ze lopen in elkaar over met hun constante licht, dat vaak door neergelaten rolgordijnen wordt gefilterd. In het begin zijn er veel blikken. Lange, aanhoudende blikken die langzaamaan in je huid blijven zitten. In je hoofd. Die kreeg ik eerder ook, als ik hier bij hem op bezoek kwam, maar hij was als een schild. Ze bleven niet hangen en ze waren minder lang. Ik was goedgekeurd via hem, omdat ik daar met hem was. Er was niets om kritisch over te doen, aan zijn zijde was ik welkom.

Boekgegevens

Elin Willows, Binnenland, Uitgeverij Stortebeeker, 183 pagina’s (€ 15,95)

Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie november 2020

Berichten gemaakt 5312

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven