Boekenkrant-schrijfwedstrijd: Agnes

Agnes is een van de vijf genomineerde verhalen van de Boekenkrant-schrijfwedstrijd 2022. Frederiek Verberg wist ons met dit kleurrijke verhaal te raken. We volgen een meisje dat het liefst de tijd doorbrengt bij haar excentrieke oom Tuur. De vondst van een jurk in haar ooms kledingkast voert de spanning op. Aan wie behoort hij toe? Houdt Tuur iets voor haar verborgen?

Agnes

‘Waarom neem je in hemelsnaam vijf kuikens mee naar binnen?’

Ik keek mijn moeder aan. Het broekpak dat ze aan had stonk naar zweet.

‘Het is droog,’ zei ik. ‘Ze mogen drinken.’

Ik zette de piepende diertjes in de wasbak, gevuld met wat water.

‘Oké, ik zet ze straks wel weer terug, anders slaap ik niet.’ Mijn moeder tikte ongeduldig tegen het aanrechtblad.

Het was vijf voor drie. Bijna mocht ik gaan. Iedere vrijdagmiddag ontvluchtte ik het huis. Het huis dat vol kakelende en miauwende dieren nooit rustig was, het huis dat naar paardenmest rook, waar ’s nachts uilen langs vlogen en waar alleen op zaterdagen gewassen mocht worden. Het huis waar de bliksem ooit binnenrolde, waarvan het gat nog steeds zichtbaar was en waar soms ’s nachts water doorheen lekte. Het huis dat aan een flinke schoonmaakbeurt toe was. Of aan een open raampje, al wilde mijn moeder dat niet omdat onze vogel weg zou vliegen. Het hok van Kanariegrietje moest en zou openblijven.

‘Ik ga naar Tuur,’ zei ik. Mijn moeders oogleden begonnen al te zakken. We woonden al vijftien jaar met zijn tweetjes in dit grote huis in het bos. Iedere week liet mijn moeder me alleen naar de stad fietsen. Als het aan mij lag verhuisde ik naar mijn oom. Helaas was ik nog niet oud genoeg. Nog drie jaar moest ik het in ons konijnenhol volhouden.

Alleen vrijdag was voor de stad en mocht ik naar de plek gaan waar ik het liefste was, waar ik veel kon zien. Met mijn grote ronde bril op dan, want zonder bril zag ik alsof iemand een sloot water op zijn cameralens had gekregen.

‘Jammer dat je bij Tuur zijn leuker vindt dan hier met mij.’ Mijn moeder deed haar armen over elkaar en keek bezorgd. ‘Of met een vriendin.’

‘Dat zeg ik toch niet?’ zuchtte ik.

Ik dacht er wel zo over. Vriendinnen had ik niet. En als ik thuisbleef moest ik naar operamuziek luisteren en werkten we in de moestuin. Mijn moeder gaf me uitleg over hoe je tomatenplanten kon dieven, hoe je wilde slierten uit de rododendrons kon halen en hoe giftig bepaalde paddenstoelen konden zijn. Ik luisterde altijd maar half.

‘Veel plezier dan maar,’ hoorde ik achter me, terwijl ik maar mijn oude meisjesfiets liep. Die stond met slierten aan het stuur klaar tegen de schuur.

‘Zo kan ik je goed zien aan komen wapperen,’ had Tuur tegen me gezegd toen hij jaren geleden de fiets cadeau gaf.

‘Doei mam,’ riep ik toen ik ons pad affietste.

Dennenappels plopten onder mijn fietsbanden vandaan en helikopterblaadjes dwarrelden langs mijn oren. Van het eenzame bospad kwam ik snel op het asfalt, waar auto’s me voorbij scheurden. Eén ervan had een bak op het dak met stickers van wel twintig pretparken. Het was gewoontjes voor anderen, het was mijn wilde vrijdag.

‘Moontje!’

In de verte zag ik zijn halflange haar al uit het raam waaien. Ik duwde de metalen deur open om mijn fiets te parkeren.

‘Dag nichtje van me,’ zei Tuur toen ik binnenkwam. Nog hijgend van de fietstocht en de zes trappen gaf ik hem een omhelzing.

‘Is er weer een tapijt bij gekomen?’ vroeg ik hem. Tuur knikte naar de Pers op de muur. De tapijten die hij op de muur hing waren tegen het geluid van de buren. ‘Dat vormde ruzies om tot doffe gesprekken en maakte hun gekletter met servies tot kleine triangelconcerten,’ zei Tuur een keer.

Mijn moeder vond het abnormaal. Ik vond Tuur ook abnormaal, en ook de meest creatieve, leukste persoon op de wereld. Hij was tekenaar en maakte gekke portretten van mensen uit de stad. Alsof iemand lucht in hun mond blies en ze opzwollen. Hij verkocht ze op de langste brug van de stad, meestal aan langslopende toeristen. Af en toe ging ik op zaterdagochtend mee, soms bleef ik thuis en mocht ik pianospelen.

‘Muntthee, Moon?’

Ik knikte en keek naar de muren.

‘Portretten hangen daar niet. Die mensen kijken me eng aan. Ik maak liever mijn eigen behang,’ had Tuur me uitgelegd.

Ik liep door het huis, naar de slaapkamer. Ik mocht overal komen behalve in zijn kledingkast. Sinds hij het me verbood wilde ik niets liever dan een kijkje nemen. Ik stond voor de goud geverfde deuren. Er waren bloemen opgetekend en bovenaan hingen gelukspoppetjes. Midden op het hout hingen leren hendels. Ik greep er eentje.

‘Daar mag je niet komen!’ had Tuur me ooit gewaarschuwd. Dat er alleen saaie pakken inzaten, geloofde ik niet.

Net toen ik me om wilde draaien, zag ik dat de kastdeur op een kier stond. Mijn neus kon ik precies door het smalle gat drukken. Ik slikte moeizaam en mijn handen werden warm.

Toch bleef ik staan. Ik kneep één oog dicht zodat ik met het andere beter zag. Het was een ruime inloopkast en in het midden stond een etalagepop zonder benen of hoofd. De pop droeg een groene jurk met rode bloemen en een strik aan de zijkant. Ik zocht een reden waarom hij daar hing. De jurk was wel tien maten te groot voor mij en Tuur had het nooit over vriendinnen.

‘Een hazelnootkoekje?’ Tuur zijn stem kwam dichterbij.

‘O, eh, lekker.’

Snel liep ik naar de bank in de woonkamer. De kussens hadden een kuil aan de linkerkant waar ik inzakte. In mijn borstkas klopte mijn hart zo hard dat ik hem bijna hoorde bonzen en ik wist dat mijn nek vol rode vlekken zat.

‘Spook gezien, Moon?’ Tuur kwam grijnzend de kamer binnen en gooide een koekje in mijn schoot.

‘Geen spook nee,’ stamelde ik.

Die middag zei ik er niets over, al bleef de jurk door mijn hoofd spoken. We fietsten naar een kunstgalerie waar we standbeelden bekeken en na een ijsje liepen we een winkel in. Eentje met een ontelbaar aantal etalagepoppen. Met schoenen, tweedehands kleren en muren vol leren tassen. Veel tassen waren lelijk, vond ik. Op de schoenenafdeling paste ik schoenen, zwarte met glitters. Alsof je door een zonnebril naar de sterrenhemel keek.

‘Dit mag ik nooit van mijn moeder.’ Twijfelend hield ik de schoenen omhoog.

‘Dan laat je ze toch gewoon bij mij?’ Tuurs ogen glinsterden. ‘Dit zijn gewoon je stadschoenen!’

‘Je mag ze aanhouden,’ zei de verkoopster. Ik stopte verbaasd mijn versleten gympen in Tuurs rugtas.

Terwijl ik mijn nieuwe veters strikte, zag ik dat mijn oom bij de kassa afrekende en ook grote oorbellen kocht. Even voelde ik aan mijn oor, alsof ik even niet meer wist dat ik nooit gaatjes had gemogen van mijn moeder. Misschien waren ze voor de vrouw die de jurk ging dragen, bedacht ik me. Mijn wangen werden heet.

Die avond keken we een film en mocht ik met een maag vol popcorn in het stapelbed op de logeerkamer slapen. Toen mijn ogen bijna dichtvielen hoorde ik Tuur praten. Was hij aan het bellen?

Ik probeerde te slapen, maar van alle cola die we die avond dronken moest ik plassen. Terwijl ik van het trappetje afging, hoorde ik Tuur weer praten.

‘Je bent een sterke vrouw,’ hoorde ik hem zeggen. Ik liep naar het toilet op de gang en zag hem voor de spiegel staan, al wilde ik eigenlijk niet kijken.

In zijn haar had Tuur een hoge knot en eronder hingen de gouden oorbellen. Hij droeg de jurk en gleed met zijn handen over de plooien van de rok. Ik zag hoe zijn voeten in hakken waren gedrukt, met achterop in zwarte letters Prada geschilderd. Mijn hoofd bonkte van nieuwsgierigheid.

Ik moest van mezelf weer in mijn bed gaan liggen. Net toen ik me omdraaide, kraakte de vloer onder me. Shit!

‘Moon? O nee…’ zuchtte Tuur. ‘Kom maar binnen, je hebt me vast gezien.’

Ik duwde de deur open. Mijn oom ging met een somber gezicht op de bank zitten. Tegenover hem stond zijn fluwelen kuipstoel, waar ik in ging zitten.

‘Ik had het willen vertellen, maar ik dacht dat je het gek vond,’ zei Tuur met zijn handen gevouwen op zijn schoot, ze waren rood van het knijpen.

‘Dat je soms jurken draagt?’

‘Ben je niet nieuwsgierig? Je bent boos,’ ratelde Tuur. ‘Of je wilt vast naar huis.’

Hij wreef in zijn ogen. De oranje oogschaduw werd naar zijn slapen gewreven. Hij leek wel een superheld. Ik grinnikte.

‘Nee hoor. En ik draag zelf geen jurken, maar als jij dat mooi vindt…’ Ik haalde mijn schouders op. ‘Ga je er ook mee naar buiten?’

‘Dat nooit,’ antwoordde hij en toen keek hij trots.

‘Ik heb wel een naam. Voor mezelf. Agnes!’

Ik stak mijn hand uit.

‘Leuk je te leren kennen, Agnes.’

‘Dank je wel, Moon.’

We zeiden elkaar welterusten en de ochtend erna racete ik terug. Was het maar vast volgende week.

‘Ik heb een nieuwe vriendin in de stad, mam,’ zei ik.

‘Wat fijn,’ zei ze. Haar ogen glinsterden. ‘Kun je dan voortaan bij haar blijven slapen?’

‘Ik denk van wel.’

‘Dan ben ik blij.’ Mijn moeder gaf me een stevige knuffel.

‘Ze heet Agnes trouwens.’

Berichten gemaakt 5308

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven