We gaan nu héél stoer schrijven!

Thomas Möhlmann publiceerde twee dichtbundels, De vloeibare jongen en Kranen open. Hij ontving nominaties (onder meer voor de C. Buddingh’-prijs ) en won prijzen (de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs). Na jaren wachten verscheen recent de derde bundel: Waar we wonen.

Een poëziebundel ontstaat bij elke dichter anders. Sommigen schrijven jaren en vegen op een zeker moment 30, 40  gedichten bij elkaar. Anderen componeren hun bundel heel nauwkeurig, vanuit een concept of een programma. Hoe werkt dat bij jou?
‘Ik combineer beide tactieken tegelijk. De fase net nadat een bundel uit is, zoals nu vlak na de verschijning van Waar we wonen, schrijf ik ontzettend vrij. Je hebt even nergens meer mee te maken, je hoeft nergens meer rekening mee te houden, je kunt alles doen. Dat is fijn en stuurloos. Maar dat kan niet te lang duren. Op een gegeven moment vertoont zich vanzelf langzaam weer een preoccupatie, een belangstelling in je werk. Als je die rode draad ontdekt, kun je weer langzaam naar een bundel toe.’

Hoe ging dat proces bij Waar we wonen?
‘Dat ging veel minder prettig dan de bedoeling was. In 2009 verscheen mijn voorlaatste bundel. Vlak daarna zijn mijn zoon en mijn dochter geboren. Dat zijn prachtige gebeurtenissen, maar voor het maken van een dichtbundel is het niet heel praktisch. Niet alleen vanuit praktisch oogpunt –luiers verschonen enzovoorts– maar ook omdat ik het Couvadesyndroom bleek te ontwikkelen. Ik leefde hormonaal mee met mijn vrouw. Vreselijk irritant, kreeg ik ook ineens zwakke knieën en ochtendmisselijkheid. Ik heb zoiets ook bij andere dichters zien gebeuren: als ze door hormonen worden afgeleid, zijn ze een aantal maanden niet productief als dichter. Ze zijn, zoals ik dat was, te gelukkig.’

[quote]’Ovidius’ Metamorphosen vind ik een geweldig boek omdat alles in andere dingen kan, en zal veranderen.'[/quote]

Het cliché wil immers dat dichters ongelukkig zijn?
‘Nee. Je moet juist vanuit geluk leven en schrijven! Maar ik wilde die creatieve zwakte door hormoonhuishouding, die ik ook bij collegae zag en waar ik zo bang voor was, doorbreken. Dus ik dacht [trekt een grimas]: we gaan nu héél stóér schríjven! Maar dat werkt ook niet. Je raakt door je jonge kinderen ontroerd op een voor mij nog totaal onbekende manier. Daar moet je iets mee in wat je schrijft. Dat heeft een maand of negen poëzie voor huiselijk gebruik opgeleverd, maar geen bundel.’

Er zit veel optimisme in Waar we wonen, en ook ruimte en natuur zijn belangrijke metaforen.
‘De wildernis moest in deze bundel een belangrijk decor zijn. Generaliserend: een gedicht kan bij mij pas ontstaan als ik een idee heb waar het zich afspeelt, om mee te beginnen. Een kamer, of een tuin. Dat kan later allemaal nog veranderen en grootse vormen aannemen, maar ik heb die kamer nodig om mee te beginnen.’

Het begrip ‘ruimte’ wordt wel abstract. Sommige gedichten staan vol met bomen, takken, nerven, tuin, sneeuw,  seizoenen…
‘…mensen die vegetatie worden en vegetatie die mens wordt. In die kamer, waarin ik altijd moet zitten, is alles een klein beetje op metamorfose gericht. Het is gemakkelijk voor objecten in die kamer om andere objecten te worden. Juist in een andere reeks kunnen de dingen van vorm en identiteit veranderen om een rol te vervullen, om daarna misschien ook weer terug te veranderen.’

Je hebt dus een duidelijke transitie nodig van vormen om je poëzie te kunnen schrijven?
‘Het fascineert me: het hele idee dat je toch opgelucht bent dat als je het glas water op tafel zet, die tafel dat houdt, dat de tafel niet wegzakt – die opluchting hebben we allemaal wel een fractie van een seconde. Misschien is de tafel wel van een bedrieglijke meegaandheid. De titel van mijn eerste bundel was De vloeibare jongen, een figuur die op de achtergrond continu meespeelt, telkens van vorm verandert in een staat van net niet zo vloeibaar dat hij wegspoelt, en net niet zo vast dat je ’m kunt vastpakken.’

Piet Gerbrandy vergeleek jou met Ovidius…
‘Ik wil het er nooit te expliciet in stoppen, maar ik ben dol op de verhalen uit de Griekse oudheid, de Griekse mythologie. Het staat er bol van, maar wel erg impliciet. Ovidius’ Metamorphosen vind ik een geweldig boek omdat alles in andere dingen kan, en zal veranderen.’

Op wat voor manier is Waar we wonen anders ten opzichte van je eerdere bundels?
‘Als beginnende dichter had ik altijd een hekel aan expliciete ik-lyriek. Het gemoed van de dichter, waarin je aan de verzen kon zien wat een geweldig gevoelig persoon die dichter wel niet moest zijn. Mijn eerste bundel was heel secundair, het liefst alleen maar met personages. Dat werkte precies een bundel lang heel goed, daarna was ik er klaar mee. Toen wilde ik kijken of ik het heel persoonlijk kon maken, maar zonder larmoyant of glibberig te worden. Vooral in deze bundel is dat gelukt: wel persoonlijk, maar niet pathetisch.’

Waar we wonen

Boekgegevens

Thomas Möhlmann, Waar we wonen, Uitgeverij Prometheus, ISBN 978 90 446 2518 9 (€ 17,95)

Dit artikel verscheen eerder in de Boekenkrant, editie december 2013.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven