De rode loper is, vergeleken met uw overige boeken, heel anders geworden. Heeft u oude veren afgeschud?
‘Ik ben wat beknopter gaan schrijven. En er zitten dingen in die ik voorheen niet deed. Tot drie keer toe neem ik een tijdssprong van enkele jaren. Hoofdstuk 5 begint bijvoorbeeld met: “Tien jaar later bestond de band nog steeds,” en hoofdstuk 12: “Tien jaar later bestond Studio Seven nog steeds.”’
Vanwaar die verandering? Uw vorige romans hadden immers niet zulke grove ingrepen in de verhaallijn?
‘Die vrijheid is voor mij ongekend. Vroeger had ik gedacht: zo maak je jezelf er gemakkelijk van af. Maar dit boek had een nieuwe, lossere manier van vertellen nodig. Het bevalt goed.’
Die stijl past misschien beter bij de protagonist van De rode loper: Lou Baljon. Een vrij los karakter, een man die geen grootscheepse plannen heeft. ‘Lou wacht. Hij wacht op de dingen in plaats van ze te doen. Starend naar de basgitaar van de band Shout wacht hij en hij wacht jaren later op een optreden van de band. Het is voor hem een activiteit op zich geworden. Op diverse plekken in het boek staan passages als: “…en hij ging verder met wachten,” of: “…en eindelijk kon hij wachten. Hij ging er meteen aan beginnen.”’
Wat maakt dat interessant?
‘Het is de meest passieve staat van zijn. Iets niet doen is nog een keuze, maar als je wacht, ben je volledig afhankelijk van de situatie. Mensen wachten minstens hun halve leven ergens op, het is het meest tijdvullende aspect van ons leven.’
Lou lijkt een beetje in de schaduw te leven.
‘Hij woont al meer dan tien jaar op zichzelf wanneer hij voor het eerst bezoek krijgt. Hij is in de vijftig als hij voor het eerst een vrouw opbelt – een vrouw van wie hij alles al weet en die hij alleen nog moet ontmoeten. Hij doet de dingen die hij op dat moment het fijnst vindt en daarin wordt hij gefaciliteerd. Al op de eerste pagina’s roept hij samen met enkele klasgenoten hoe fijn het moet zijn om in de bijstand te zitten. Dan kan hij tenminste gaan doen wat hij zelf interessant vindt.’
[quote]‘Die vrijheid is voor mij ongekend. Vroeger had ik gedacht: zo maak je jezelf er gemakkelijk van af. Maar dit boek had een nieuwe, lossere manier van vertellen nodig. Het bevalt goed.’[/quote]
Hoe kan hij in zo’n situatie terechtkomen?
‘We hebben in de jaren ’70 een te progressieve atmosfeer gehad in Nederland. Mensen gingen studies zoals theologie, sociologie of pedagogiek doen, uit interesse en niet om in die richtingen te gaan werken. Kinderen werden niet meer opgevoed. Ze hoorden geen “nee”, want dat zou ze tegenhouden in hun ontwikkeling. Die kinderen zijn nu zelf jonge ouders en leggen hun kinderen ook nauwelijks beperkingen op. “Nee” is dan wel heel ver weg.’
Dat creëert egocentrisme.
‘Bescheidenheid is een deugd. Dat zijn we kwijtgeraakt in dat decennium.’
Was het echt zo erg?
‘Neem Sesamstraat. Dat begon toen ik al volwassen was. Ik vond het maar een vreemd programma. Dan hadden ze een scène met Meneer Aart, een stel kinderen gooide steeds een bal tegen zijn ruit en hij werd steeds bozer en dat was dan grappig. Ik vond het een slecht voorbeeld voor kinderen: kennelijk kun je dit zomaar doen, oude mensen treiteren en ermee wegkomen.’
U werd volwassen in de jaren ’70. Wat is het belangrijkste kenmerk van die jaren?
‘Alles moest doordrongen zijn van progressie, niet alleen de opvoeding. En alles moest experimenteel zijn. In de pop- en rockmuziek had je bands die obsessief met apparatuur gingen werken en ontoegankelijke jamsessies hielden voor publiek. Ze wilden voorbij de melodie. En zo wilden schrijvers voorbij de anekdote, voorbij de verhaallijn zelfs, wat ook ontoegankelijke boeken opleverde.’
[quote]’En zo wilden schrijvers voorbij de anekdote, voorbij de verhaallijn zelfs, wat ook ontoegankelijke boeken opleverde.'[/quote]
En er was de obsessie met persoonlijke ontwikkeling. Wat doet dat met mensen?
‘Mensen voelen zich sindsdien te goed om publiek te zijn. Ze willen zelf optreden. Zelf artiest, performer of kunstenaar zijn. Het valt op wanneer ik door de stad loop en brullende, idioot verklede mensen de aandacht zie trekken. Het valt op wanneer ik voetbal kijk en hordes supporters zie die niet meer met de wedstrijd, maar met zichzelf bezig zijn.’
Dat staat haaks op uw eigen publieke aanwezigheid.
‘Ik wil graag aandacht voor mijn boeken, maar niet voor mezelf.’
Wat houdt u daarin tegen?
‘Onder andere die bescheidenheid, denk ik. Ik wil voorzichtig zijn met persoonlijke aandacht. Natuurlijk ben ik gevleid door aandacht wanneer het voor mijn boeken is – en zeker als dat is in media waar ik niet zo snel in verschijn. De Telegraaf of Metro, bijvoorbeeld.’
Zijn er media die u zou afwijzen?
‘Nee. Ik zou in principe geen media afwijzen zolang het mijn boeken goed doet.’
Maar uw individu op een podium plaatsen gaat te ver?
‘Dat zie ik niet zitten. Ik heb makkelijk praten, overigens, want ik kan me de luxe permitteren om niet teveel aandacht te willen. Mijn boeken krijgen geregeld aandacht, ik sta van tijd tot tijd in diverse media. Maar ik wil mijzelf of mijn persoonlijkheid niet voor mijn boeken zetten.’
Zit uw persoonlijkheid in uw boeken?
‘Ja. Met een omweg. Ik ga niet citeren uit eigen belevenissen of anekdotes integraal overnemen. Een tikkende voet van een personage, bijvoorbeeld, dat doet me aan mijn vader denken die dat deed. Voor mij zit dat erachter, voor de lezer niet. Daarom krijgt zo’n tekst misschien extra
kracht: door de verborgen drama achter schijnbaar onschuldige passages.’
[highlight type=”black”]Thomas Rosenboom, De rode loper, Uitgeverij Querido, ISBN 978 90 214 4592 2 (€ 24,95)[/highlight]
Dit artikel is eerder verschenen in de Boekenkrant editie van december 2012.