Iets tussen broer en zus – Karin Giphart

Er is nog een simpele reden waarom ik mijn baan zo inspirerend en vervullend vind. In een van mijn straten, de Rustenburgerstraat, woont een schoonheid. Een vrouw, een meisje nog, een vrouwelijk meisje, die ik sinds ze hier is komen wonen heimelijk aanbid. Bij haar deur
aangekomen lijk ik altijd buiten adem te zijn, angstig en hoopvol tegelijk dat ze juist dit moment zal uitkiezen om zich aan de wereld, aan mij, te tonen. ‘A. Koning’ staat er op haar naamplaatje. In de kantine hadden we een wedje lopen met namen: Anne, Anna, Aukje, Andrea, Alexandra, Anouk (hoopte ik niet, want ik kende alleen maar stomme Anouks, met name mijn ex), Antoinette; zelfs Aaltje en Aafje waren van de partij. Een vakantiekaart bood uitkomst. Lieve Ande stond er linksboven. Ande.
Mensen letten alleen op de postbode als ze post verwachten of als ze eenzaam zijn. Ande was er bijna nooit. Ze kende mij niet, of liever gezegd: ze was zich niet erg bewust van mij. Ik wist indirect dingen over haar. Ik wist dat ze bijna klaar was met haar studie Informatica. Dat ze alleen woonde en geen vaste vriend had. Een nichtje genaamd Inge stuurde haar kaartjes vanuit Sydney. Ande had een creditcard, een verzekering bij Aegon en bestelde veel via de digitale weg. Bij Wehkamp, Neckermann, bij computerbedrijven. Elke keer dat ik met een pakje voor haar deur stond, was ze niet thuis. Dan schreef ik een briefje waarmee ze het pakje zelf kon ophalen bij het postkantoor zonder dat ik haar te zien kreeg. Het bleef bij die ene keer dat ik haar dozen naar binnen zag dragen en ze mij bij het naar buiten komen vluchtig toelachte. Ik was nog net in staat om haar post
bij de voordeur te leggen.
‘Ik ben dol op post,’ zei ze, en ik verstond: Ik ben dol op jou.
Een hese stem, geen rokersstem, die raspte alsof ze aan het bijkomen was van een fikse angina, maar eronder, in morsecode, klonk een honger naar overgave, passie, innigheid en verbondenheid. Een stem vol beloftes. Dat hoorde ik allemaal bij Rustenburgerstraat 12-B. Ik probeerde de lokroep te beantwoorden, maar zij was alweer uit het zicht verdwenen, in de verhuiswagen geklommen. Twee flinke jongens met dozen waarop m&m stond duwden me half opzij.
‘Welkom,’ riep ik nog.
Ande was de reden waarom ik een beruchte banale bijnaam
kreeg. Een dag na haar verhuizing had ik tegen mijn collega’s de legendarische woorden uitgeroepen: ‘Jongens, die van 12-B heeft een heel mooie gleuf! Wat? Haha, ja, erg leuk. Maar echt, ze heeft hem versierd. Ik wist niet wat ik zag, met van die Keltische… Nou, jongens, niet zo flauw. Ja, hou maar op. Stelletje pubers.’ Sindsdien werd ik gleuvengluurder’ genoemd. Het werd een running gag, er ging geen dag voorbij of iemand maakte er een opmerking over. Zo had Ande een stukje van mijn leven vormgegeven zonder het te weten. Mijn collega’s waren niet alleen maar pestkoppen, ze leefden ook met me mee. Ze duimden voor me, spoorden me aan een poging te wagen. Niet dat ik veel kans maakte, liet Jan me eten, want zo te horen was Ande een la dicka.
‘Vrouwen met krullen zijn bij uitstek geen pot,’ wist hij te melden.
‘Ja, en jij bent de expert. Ze heeft gewoon de juiste vrouw nog niet ontmoet,’ riep Eelco verderop.

Karin Giphart, Iets tussen broer en zus, Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, ISBN 978 90 388 2732 2 (€ 16,50)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven