Zes jaar geleden werd Farid naar een kindertehuis gebracht. Zijn moeder stierf tijdens zijn geboorte en hij is ervan overtuigd dat hij haar
dood op zijn geweten heeft. Wanneer op school het kerstspel wordt voorbereid, ziet Farid een kans om zich te verlossen van zijn schuldgevoel. Hij zal een wonder verrichten, en Jezus worden is daartoe de eerste stap. Het wonder komt er, maar met een desastreus gevolg. Jaren later moet hij opnieuw onder ogen zien wat hij heeft veroorzaakt.
‘… en Jozef en Maria gingen op weg, helemaal tot Bethlehem…’
Ademloos luistert Farid naar het verhaal. Maria schommelt met haar dikke buik in het zadel heen en weer, terwijl Jozef het dier om de kuilen in de weg heen leidt. Farid kan het ruisen van hun jurken horen. Hij kan zelfs het zweet van de ezel ruiken. Kijk, daar gaan ze. Ze lopen en rijden over een lang, kronkelend zandpad, ze sjokken langs weilanden, ze steken sloten over via glibberige planken, ze hotsen omhoog en omlaag door een heuvelachtig bos, langs het meer waar Farid afgelopen zomer een kikker heeft gevangen, over het asfaltweggetje naar het voorplein van De Viersprong, door het hek naar de hoofdingang, via de hal, de hoek om naar hun leefunit. Achter elkaar stappen ze de huiskamer binnen. Jozef kijkt even zoekend rond, voordat zijn oog op de tafel valt. Uitgeput leidt hij de ezel ernaartoe, hij port het dier flink in zijn bil, waarop het met tegenzin omhoog klimt, onder de takken van de blauwspar door, naar het kerststalletje, recht voor Farids neus. Jozef helpt Maria afstijgen, doet het deurtje van plastic ijslepeltjes open en steekt zijn hoofd om de hoek om te zien of alles veilig is. Hij knikt, doet zijn duim omhoog en verdwijnt in het stalletje. Maria volgt. Ook de ezel gaat mee. En Farid? Farid ziet hoe hij stiekem achter het dier aan naar binnen glipt. Echt! Daar staat hij, tussen de figuren van papiermaché, knutselklei en triplex! Maria en Jozef gaan op het stro liggen. Ze zijn uitgeput en vallen snel in slaap. Jozef ligt op zijn rug, zijn mond staat een beetje open en hij snurkt. Naast hem schuift Maria heen en weer. Ze snurkt niet maar piept als de schommels in de speeltuin.
Midden in de nacht wordt ze wakker. Ze komt overeind, pakt haar buik met beide handen vast en trekt een moeilijk gezicht. ‘Jozef, mijn lieve man, ik denk dat je zoon wordt geboren!’
Ze gaat op haar rug liggen, met haar armen en benen wijd. Ze zucht. Het is een heel lange zucht die van een driedubbele glijbaan naar beneden glijdt: eerst een recht stuk, daarna één… twee… drie… bochten door, en dan weer heel lang rechtdoor… naar beneden. Op het moment dat de zucht eindelijk op de grond ploft, kruipt het vlekkeloze kind tevoorschijn. Maria pakt het jongetje op.
‘Jezus, mijn zoon!’
Ze drukt de baby tegen zich aan, streelt hem zachtjes over zijn haar en kust hem op zijn wangetjes. Met een glimlach neemt Jozef het jongetje van haar over. Hij kietelt hem met zijn ruwe vingers en laat hem paardjerijden op zijn knie. Vol afgunst kijkt Farid toe hoe Maria en Jozef Jezus in de kribbe leggen en hem instoppen. Daar staan ze, tussen het glanzende stro dat, net zoals bij Repelsteeltje, van echt goud is gemaakt. Jozef pakt Maria bij de hand en zegt: ‘Goed gedaan, vrouw. Het is het mooiste kind dat ik ooit heb gezien.’
‘Ja, hij is behoorlijk onbevlekt,’ fluistert Maria. ‘Een wonderkind gaat het worden, dat voelde ik al in mijn buik.’
In het schijnsel van de kerstlampjes zit Farid roerloos op zijn stoel. Hij droomt stiekem hoe het zou zijn om zo op de wereld te komen.
Boekgegevens
Femke Ponsioen, Farid, Uitgeverij Wereldbibliotheek, ISBN 978 90 284 2562 0 (€ 9,90)
Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie december 2013.