De eerste nacht kwam de soldaat weer langs. Hij vluchtte door de laatste minuten van een droom. Hij zette zich met zijn stokken af in de sneeuw en trok een spoor in het hoofd van de slaper. Die had deze droom al acht jaar.
Het begon met de sneeuwvlakte, onvermurwbaar uitgestrekt. Daarachter blauwde in de schemering het pijnbos. Iets hoger stond de Finse uitkijkpost, als een mislukte boom op een heuvel, de houten armen over elkaar geslagen. Dan was er de soldaat. Die had de oorflappen van zijn muts losgemaakt, waardoor zijn achterhoofd leek op dat van een speelgoedkonijn. Zijn lichaam, in de witte overall, viel weg tegen de sneeuw.
Aan zijn zorgvuldig ingepakte achterste – voor de kont was zorg gedragen, terwijl handen, voeten en wangen achteloos aan bevriezing werden blootgesteld – bungelde de uitrusting van een grenssoldaat: machinegeweer en schepje. Hij was op weg naar het bos. Hij schoof weg op zijn ski’s en keek plotseling achterom. Zijn gezicht tekende zich haarscherp af, zoals dat kan in dromen – in werkelijkheid zou het onmogelijk zijn om van zo’n afstand te zien dat hij ernstig keek. Bij de bevroren rivier loste hij op in het niets. Dat was het. Een zwijgende reeks fragmenten, als in een ijverig gemonteerd 16 mm-filmpje.
De slaper, Vitali Kirillov, rolde bijna uit bed. Een paar minuten eerder was zijn gezicht ontspannen geweest en lag het met grote, lamme oogleden in een lijst van zwarte lokken op het hoofdkussen. Nu huiverde het, zijn jukbeenderen beefden door het geklapper van zijn kaken. De deken zakte op de grond en hij bleek sokken te dragen, en een grauwe calson met slobberige pijpen. Toen hij naar de rand van het bed greep, werd hij wakker. Zoals altijd bleef het niemandsland even bij hem. Zijn vingers waren stijf van de kou, acht jaar geleden waren ze er bijna afgevroren. Meestal herstelden zijn zintuigen zich zodra hij het behang op de wand opmerkte, maar nu bleef het onheilspellende gevoel hangen. Hij was niet thuis. Hij lag in een trein, met zijn hoofd naar het raam. In de ochtendmist trok de zoom van een woud voorbij.
Het was de eerste keer dat Vitali naar het buitenland reisde. Hij had gedacht dat het anders zou zijn, maar in het bed tegenover hem lag gewoon een Georgische vrouw, smakkende geluiden te maken in haar slaap. Niets bijzonders. Hij zette zijn voeten schrap tegen de wand van de coupé en trok de deken weer over zich heen. Hij wilde niet de enige zijn die wakker was. Hij had er een hekel aan de uren anders door te brengen dan de rest. Vroeger, in het pionierskamp, lag hij eenzaam naar de doorgezakte spiraal boven hem te staren, terwijl de andere kinderen vredig en gehoorzaam sliepen. Later, in het leger, zag hij die doorgezakte spiraal weer en telde hij de cellen van dat ijzeren labyrint als hij was overgeleverd aan de ritmische polyfonie van de snurkers. Nu lag er niemand boven hem, maar het was nog erg vroeg, dus deze makke trein vervoerde zeker alleen slapers. Het ging hem niet meer lukken zich bij hen aan te sluiten. Dat was niet zo erg, nog een nachtje slapen en hij hoefde ze nooit meer te zien.
Marente de Moor, De overtreder, Uitgeverij Querido, ISBN 978 90 214 3353 0 (€ 17,95)