De bergenfluisteraar

Meer nog dan De acht bergen is de nieuwe roman van Paolo Cognetti een ode aan de bergen, de eenzaamheid en een soberder leven.

Hoewel De buitenjongen in veel opzichten de autobiografische prelude op Cognetti’s bestseller is, zul je er waarschijnlijk meer van genieten als je het als een opzichzelfstaand boek leest. Het verschilt namelijk op een fundamenteel punt van De acht bergen: niet vriendschap en familie staan centraal, maar juist de eenzaamheid.
De verteller besluit op zijn dertigste zijn leven in Milaan achter zich te laten en voor een jaar in de bergen te gaan wonen, waar hij als kind elke zomer twee maanden vertoefde. Daar hoopt hij de ‘buitenjongen’ die hij toen was terug te vinden: ‘Tien maanden per jaar voelde ik me gevangen in nette kleren en in een gezagssysteem vol regels waaraan je je diende te houden; in de bergen schudde ik dat allemaal van me af en gaf ik mijn ware aard de ruimte.’ Ver van de bewoonde wereld betrekt de verteller een berghut, en probeert te wennen aan de eenzaamheid en de stilte. Wat volgt zijn prachtige beschrijvingen van zijn leven daar: van houthakken, tot bergwandelingen en intieme gesprekken met enkele andere bergbewoners.
De schrijver baseerde dit verhaal op zijn dagboekaantekeningen. In een interview met de NRC vertelt hij: ‘Ik vond dat het materiaal méér kon worden. Alle elementen waaruit de roman is opgebouwd zijn echt, maar staan in een andere verhouding tot elkaar. Zoals in een droom, een gedroomd leven.’ Het is dus niet per se zo dat hij net als de hoofdpersoon bij een marmottenhol een lied van Fabrizio de André heeft zitten zingen – maar het zou wel kúnnen.
En zo leest het ook. In veel fictieve romans wordt er van de lezers verwacht dat ze hun ongeloof ‘uitstellen’, dat ze meegaan met de onrealistische elementen van het verhaal. In deze roman is dat niet nodig. Enerzijds omdat je elk woord dat Cognetti schrijft meteen gelooft: je ziet, hoort, voelt met hem mee. Anderzijds omdat het boek geen overduidelijke romanstructuur heeft. Er is nauwelijks een plot, het is een aaneenschakeling van waarnemingen en bespiegelingen, maar dan wel iets gestructureerder dan in een echt dagboek. Daarmee zit het wat mij betreft op de perfecte grens tussen autobiografie en fictie; het behoeft geen uitstel van ongeloof, maar is ook niet zo wanordelijk als het echte leven.
De welkome tegenhanger in dit per definitie egocentrische verhaal is Cognetti’s zelfspot. Op een gegeven moment steekt hij de draak met zijn kluizenaarsbestaan. Als de verteller afdaalt naar een dorpje onderaan zijn berg, bedenkt hij daar dat hij eens een kaartje naar zichzelf zou moeten sturen, om vervolgens terug naar huis te keren en te gaan zitten wachten tot de postbode hem komt brengen. Dan filosofeert hij: ‘Ik vertegenwoordigde tegelijkertijd de meest vooraanstaande en de tot armoe vervallen bewoner, de adellijke grondeigenaar en de trouwe opzichter, de waard, de dronkenlap, de rechter, de dorpsgek: ik zat opgescheept met zoveel ik’s dat ik soms ’s avonds een ommetje door het bos ging maken om even alleen te zijn.’
Wel is het te zien dat Cognetti dit boek een aantal jaar voor De acht bergen schreef. Zijn schrijfstijl zou hier en daar wat scherper kunnen, en hij is soms wat al te romantisch, met zinnen als: ‘Ik had niet zozeer behoefte om (…) een onbekend deel van mezelf te ontdekken, als wel om een oud, diepgeworteld deel terug te vinden dat ik naar mijn idee was kwijtgeraakt.’ Dat stoorde me echter alleen in het begin van het verhaal; zodra de verteller in de bergen aankomt, verwondert hij je met zijn haast poëtische bespiegelingen.
Dat is ook te danken aan de vertalers, Yond Boeke en Patty Krone, die zijn stijl na het vertalen van zijn vorige bergroman goed in de vingers hebben. Hun vakwerk en Cognetti’s sensibiliteit heeft geleid tot prachtige beelden, zoals wanneer de verteller zich voorstelt dat zijn berghut leeft: ‘Als het de bedoeling van een huis is dat het bewoond wordt, dacht ik, ervoer het misschien wel een bepaald soort vreugde als het gewaarwerd dat er weer een mens met brandhout af en aan liep, de kachel aanstak, zijn handen waste in de keuken. Dan begon het uit de sneeuw en rotsen afkomstige water weer door de muren te stromen als sap door een boom, het vuur als bloed door een lichaam.’ Dat zou ik maar al te graag geloven.
Met zijn filosofische waarnemingen voert deze novelle je even weg uit de hectiek van de dag, en brengt je tot rust. Voor je het weet zit je te dagdromen over een eigen huisje in de Italiaanse Alpen, met een moestuintje en wat marmottenvriendjes.

Beeld: Roberta Roberto

Boekgegevens

Paolo Cognetti, De buitenjongen, vertaling: Yond Boeke en Patty Krone, Uitgeverij De Bezige Bij, 160 pagina’s (€ 18,99)

Deze recensie verscheen eerder in de Boekenkrant, editie augustus 2018.

Berichten gemaakt 867

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven