Boekfragment: Zenobia – slavin op het paleis

In de eerste helft van de achttiende eeuw heerste er grote bestuurlijke wanorde in de kolonie Suriname. Via slavin Zenobia zien we hoe de notabelen hun dagen vulden met feesten, gekibbel en beuzelarijen.

Misi Graman kreeg heel veel bezoek; ze kwamen om het nieuwe gouverneurshuis van binnen te zien, trots leidde misi Graman ze rond in het huis, dat ze voortaan altijd ‘het paleis’ noemde. Ze moesten natuurlijk ook de nieuwe baby zien en misi Henriette werd bewonderd en aangehaald. ‘Wat lijkt ze op haar moeder,’ riep een vrouw en ‘wat lijkt ze op haar vader,’ riep een andere, maar zodra de dames gingen zitten kwam het gesprek op die nieuwe dominee. Iedereen had iets te zeggen over die dominee Kals en zijn vrouw Anna. Wat was dat toch een vreselijke man! Ze waren in oktober gekomen toen misi Graman nog op Berg en Dal was en vanaf het begin had eenieder kunnen horen wat een vreemde ideeën die man erop nahield. Hij had gelukkig maar één keer een preek mogen houden, maar wat was hij in zijn preek tekeergegaan tegen de kolonisten, die hij nog niet eens kende.
‘Alsof God hem als criticus van de kolonie heeft aangesteld,’ zei misi Drouillet.
En dat terwijl er zoveel over hem en zijn vrouw te zeggen was, want wist misi Graman wel hoe die man en zijn vrouw met elkaar leefden? Als kat en hond! Ze hadden zo vaak helse ruzie en dan scholden ze op elkaar ten overstaan van de hele buurt.
‘De dominee is in huis en de domineese loopt buiten op en neer. Als je de woorden hoort die uit de ongewassen mond van dat vrouwmens komen? De slechtste Amsterdamse sloerie is nog netjes daarbij vergeleken,’ meende misi Wriedt, die het zelf niet gezien kon hebben, want zij woonde dichtbij het paleis aan de overkant van het Plein.
‘Het Hof heeft al bepaald dat hij voorlopig nooit meer in de stad preekt, ze sturen hem naar de gemeente aan de Cottica Perica,’ zei misi Graman.
‘Dan zullen die arme lui daar het te verduren krijgen,’ zuchtte een andere vrouw, waarop misi Graman
lachend zei: ‘Ach, misschien duurt het niet lang, want je weet toch dat daar binnen korte tijd vier dominees achter elkaar zijn overleden.’
Misi Wriedt nam een hap van haar koekje en zei rustig: ‘Wel, misschien wordt hij de vijfde, dan kan hij zelf aan God gaan vertellen hoe slecht wij hier zijn,’ en alle vrouwen lachten hartelijk.
In februari werd misi Jetje gedoopt. Zenobia had het doopjurkje gezien en had zich afgevraagd wat dat was. Toen ze hoorde dat misi Jetje dit moest aanhebben had ze bijna willen vragen waarom dat kleine kindje in zo’n lange jurk moest. Maar ze hield wijselijk haar mond. Alle slaven in huis spraken over ‘dopu’1, maar Zenobia merkte al gauw dat niemand wist wat dopu was. ‘Ala bakra pikin mus fu dopu. Na wan sani fu den gado,2’ zei Hendrika, maar sisa Amba merkte op: ‘A no bakra w’wan. Den pikin fu mi uma pikin o dopu tu.3 Den e tya den pikin mek a gado si.’

1 doop
2 Alle blanke kinderen worden gedoopt; het is iets van hun god.
3 Niet alleen blanke kinderen; de kinderen van mijn dochter gaan ook dopen. Ze brengen de kinderen zodat de god ze ziet.

Zenobia

Boekgegevens

Cynthia Mc Leod, Zenobia – slavin op het paleis, Uitgeverij Conserve, ISBN 978 90 542 9399 6 (€ 19,99)

Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie november 2015

Berichten gemaakt 5313

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven