Op de vlucht voor een conformistische tijdgeest belandt Jeroen in Finland, waar hij een allesoverheersende liefde beleeft met de mysterieuze kunststudente Anna. Totdat zij plotseling verdwenen is, zonder een spoor achter te laten.
Stad en land zocht je af om een spoor van Anna te achterhalen. Menigeen beweerde een glimp van haar opgevangen te hebben, maar tot meer dan een schim, schaduw of silhouet werden die aanwijzingen niet. Bij de politie had je aangifte van vermissing gedaan. Maar het enige dat je van de dienstdoende agenten te horen kreeg, was dat je je geen zorgen hoefde te maken, omdat Anna bekend stond als een grillig meisje dat wel vaker ondoordachte dingen deed, maar daar doorgaans snel spijt van kreeg. Hun onverschilligheid dreef je tot wanhoop. Getergd snauwde je hen toe dat dat zij lulkoek uitsloegen en verplicht waren om haar verdwijning serieus te nemen. De politiebeambten haalden hun schouders op en verzochten je je toon wat te matigen. Ze maakten niet eens rapport op en gingen over tot hun ingeslapen orde van de dag. Zelfs toen je uit razernij bijna de voordeur van het politiebureau uit zijn hengsels ramde, keken ze niet op of om.
Er was geen ontkomen aan: Anna was van de aardbodem verdwenen. Niet weggerukt door een of andere demon, ongeluk of natuurramp, maar gewoon in het niets opgelost, alsof ze nooit bestaan had. Anna’s verdwijnen was zo in nevelen gehuld dat je aan alles en nog wat begon te twijfelen, al opveerde als iemand je vragen serieus nam. Dat gaf je tenminste de bevestiging dat zij echt bestond of tenminste bestaan had.
Haar spullen had je al een duizend keer doorgespit, tot aan de proppen in de prullenmand toe. Haar meest onbeduidende notitie of schets kende je uit je hoofd. Maar nergens was ook maar iets van een aanwijzing te bespeuren. Uitgeput van verdriet zeeg je tenslotte ineen en droomde dat je door de zwaarte van Anna’s schilderijen, die met kettingen aan je voeten geklonken waren, naar de diepten van een gifgroen moeras getrokken werd.
Badend in het zweet dook je daar in het holst van de nacht weer uit op. Twee reusachtige blauwe ogen, waarin een vrouwengedaante getekend was die op vertrekken stond, staarden je in het duister aan. Je herkende er je eigen ogen in, zoals Anna die geschilderd had. Voordat ze zich daaraan had gezet, had ze je minutenlang aangestaard, waarbij tranen in haar ogen opwelden.
Je hoorde het haar nog zeggen: ‘Jeroen, je bent zo mooi, nooit zal een schilderij van mij daar volledig recht aan kunnen doen. Maar ik moet het proberen. En mocht het niet lukken, dan ben ik je gewoon niet waard.’
‘Gewoon niet waard’, die absurde woorden, die je geen moment serieus had genomen, denderden door je kop, terwijl je je moeizaam oprichtte. Als door een magneet werd je naar het doek getrokken dat verlaten op de ezel rustte. De volle maan wierp er een zwak schijnsel op, waardoor je nog net kon onderscheiden dat de vrouw de helblauwe ogen de rug toekeerde. Het moest het laatste zijn dat Anna geschilderd had. Je kon het wel uitschreeuwen toen je het schilderij van de ezel tilde. Op de achterkant stond met hanenpoten geschreven:
Vergeef me alsjeblieft, ik heb alles gegeven, maar het lukt me niet. En als ik het met jou niet kan
De laatste zin was niet afgemaakt, alsof ze tijdens haar schrijven gestoord werd of in grote haast verkeerde. Met trillende handen zette je het doek terug op de ezel, liet je op het bed vallen en trok de dekens over je hoofd. Het was een reflex die uit je jeugdjaren stamde, wanneer de wereld om je heen weer eens als te overweldigend overkwam.
Boekgegevens
Paul Hegeman, Waar schaduwen vallen, Uitgeverij Part of the Light Publishing, 282 pagina’s (€ 19,90)