BOEKFRAGMENT – Vluchtgedrag

Proloog

Het bos maakt een ontoegankelijke indruk. Het dreigt. Het waarschuwt.
Ze aarzelt.
De hele parkeerplaats is uitgestorven. Haar auto staat er verloren bij. Ze schrikt van het geluid van de vergrendeling. Misschien kan ze beter teruggaan. Niet sporten, vandaag.
Niet hier.
Maar het is haar eigen bos. Ze houdt van dit bos. Van de oneindige rust die hier heerst, van de afwezigheid van menselijke geluiden, menselijke geuren, van hun totale afwezigheid. Ze heeft een vaste route, ze kent de weg, ze zal hier niet verdwalen.
Het bos staat altijd op haar te wachten. Het is een goed bos, een bos dat haar beschermt en koestert. Het is een vriend, ook al begrijpt niemand dit. Iedereen in haar omgeving vindt het vreemd dat ze zoveel kilometers wil rijden om te kunnen hardlopen, maar toch blijft ze hier naartoe gaan.
Het is net dag geworden. De ochtend hangt roerloos om haar heen en lijkt nog niet helemaal ontwaakt te zijn. Het is volkomen windstil.
Ze start.

Ze is niet alleen.
Ze voert haar snelheid op en kijkt nu en dan even achterom, maar ze ziet niemand.
Toch is er iets. Vandaag houdt ze het bij één ronde, ze wil hier zo snel mogelijk weer weg.
Op de paden ligt een dikke laag bruine bladeren die al in de herfst van de metershoge bomen zijn gevallen. De bomen, die nu nog kaal zijn.
Naakt kaal.
Ze verlangt naar de lente, naar beloftevolle knoppen aan de takken, waar het nieuwe groen elk moment uit kan spatten. Maar dat duurt nog minstens drie maanden.
Het bebladerde pad is geen probleem. Ze kent de route, ze zou hem blind kunnen lopen. Hier naar links, het tweede deel van haar tocht begint.
Ze heeft zich vergist, ze is te vroeg naar links gegaan. Dat is nog nooit eerder gebeurd. Ze loopt niet meer op het hoofdpad, ze is op een onbekend zijpad terechtgekomen. In een flits ziet ze ergens verderop in het bos een schim. Ze probeert recht voor zich uit te blijven kijken en gaat langzamer lopen. Ze staat stil, blijft haar gewicht van haar ene op het andere been verplaatsen.
Ze kijkt om.
Het is een mens. Een dood mens. Het lijk ligt achter een hoge kale struik. Het hoofd is gedraaid, het gezicht is niet zichtbaar.
Toch is er iets bekends aan dit lichaam. Als ze bedenkt wie het kan zijn, slaat ze een hand voor haar mond. Onmogelijk! Wat een spookbeeld. Hoe komt ze erop?
Ze staat nu stil en luistert naar haar eigen gierende ademhaling. Ze doet een paar stappen in de richting van het dode lichaam en zoekt naar bewijzen van een vergissing. Het enige wat ze ziet is een gruwelijke waarheid.
Ze moet alarm slaan. Maar eerst wil ze hier weg. Waar is de parkeerplaats? Waar is ze te vroeg links afgeslagen? Er fladdert een vogel boven haar hoofd. Het geluid van zijn klapperende vleugels is oorverdovend. Ze begint te rennen. Overal om haar heen staren dode ogen haar aan.
Verwijtende ogen.
Als ze eindelijk de parkeerplaats bereikt, voelt ze haar benen wegglijden.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven