Een hoopvolle reis
Een hoopvolle reis… woorden die aan het eind van de dag blijven hangen tussen al die andere woorden. Ik las ze in de apotheek, op een glazen potje naast de kassa. In het deksel zat een gat waar je geld in kon doen en met plakband was een foto op het potje geplakt, een foto van zo’n kind dat ergens anders naartoe gebracht moet worden om geopereerd te worden. Een hoopvolle reis, inderdaad. Ik draai mijn hoofd om op mijn kussen, ik adem zwaar. Ik kijk naar het stevige, bewegingloze lichaam van Giuliano. Hij slaapt zoals hij altijd slaapt: op zijn rug en met ontbloot bovenlijf. Uit zijn mond komt af en toe een zacht geknor, als een dier dat rustig vliegjes wegjaagt.
Hoop. Ik denk aan dit woord, dat vorm krijgt in het donker. Het heeft het gezicht van een wat geschokte vrouw, zo’n vrouw die een nederlaag met zich meesleept, maar toch waardig blijft doorploeteren. Misschien wel mijn gezicht, dat van een meisje dat ouder is geworden en door angst of toewijding stilstaat in de tijd.
Ik loop het terras op en zie wat ik altijd zie: het gebouw tegenover het onze, de luiken die op een kier staan, de bar met het onverlichte uithangbord. Ik hoor de stilte van de stad, de doffe verre geluiden. Rome slaapt. Haar feestgedruis slaapt, haar warboel. De buitenwijken slapen. De paus slaapt, zijn rode schoenen zijn verlaten.
Het telefoontje komt heel vroeg in de ochtend, ik schrik op van het gerinkel. Ik struikel in de gang en schreeuw, misschien wel om wakker te lijken.
‘Met wie spreek ik?’
Er klinkt geruis in de hoorn, als een windvlaag die vlucht tussen de takken.
‘Kan ik Gemma spreken?’
Het Italiaans is goed, maar de woorden zijn te duidelijk gearticuleerd.
‘Daar spreek je mee.’
‘Gemma? Ben jij Gemma?’
‘Ja…’
‘Gemma…’
Hij herhaalt mijn naam en lacht dan. Ik herken die schorre, schokkende lach, ineens word ik erdoor overvallen…
‘Gojko…’
Hij is even stil. ‘Ja, jouw Gojko.’
Het voelt als een bewegingloze explosie. Een grote leegte die zich vult met puin.
‘Mijn Gojko…’ stamel ik.
‘Hij is het echt.’
Zijn geur, zijn gezicht, onze jaren.
‘Ik probeer je al maanden te vinden via de ambassade.’
Enkele dagen geleden heb ik nog aan hem gedacht, op straat, uit het niets, toen een jongen langsliep die misschien een beetje op hem leek.
We praten wat. Hoe gaat het? Wat doe je? Ik heb een paar jaar in Parijs gewoond en nu ben ik weer thuis…
‘Er wordt een tentoonstelling georganiseerd om het beleg te herdenken. Er hangen ook foto’s van Diego.’
De kou van de vloer klimt langs mijn benen omhoog en houdt stil in mijn buik.
‘Het is een mooie gelegenheid.’
Hij lacht weer, zoals hij altijd lachte, zonder echte vreugde, meer om dat kleine, maar eeuwige verdriet te troosten.
‘Kom hierheen.’
‘Ik zal erover nadenken, ja…’
‘Je moet er niet over nadenken, je moet komen.’
‘Waarom?’
‘Omdat het leven voorbijgaat, en wij ook. Weet je nog?’
Natuurlijk weet ik het nog…
Margaret Mazzantini, Ter wereld gekomen, Uitgeverij Wereldbibliotheek, ISBN 978 90 284 2323 7 (€ 22,50)