Boekfragment: Raaf

Raaf is het verhaal over de grenzeloze relatie tussen een zoon en zijn moeder. In compact en humoristisch proza weet Roos Vlogman feilloos de vinger op de zere plek te leggen, waarbij je je steeds afvraagt: kun je werkelijk loskomen van waar je vandaan komt? 

Een hond is in alle gevallen een hond in een droom. Wat ik bedoel is: ik kan dromen over een vrouw die op alle vlakken niet mijn moeder is, wakker worden en weten: dat was mijn moeder. Ik kan dromen over een vuilnisman, een verhuizer, een grote man met rimpels in zijn voorhoofd en armen als de fundering van een huis, wakker worden en weten: die man, óók mijn moeder. Maar een hond is altijd een hond in een droom. Ik doe mijn boodschappen in dezelfde supermarkt als mijn moeder. Dat weet ik, zoals ik weet dat een schoolgebouw in een droom het huis is waarin ik ben opgegroeid. In werkelijkheid voelt het vreemd om langs haar huis te rijden, omdat het ook mijn huis was, ik weet waar alles staat en ik weet ook dat ik de dingen daar niet meer op ga pakken. We zijn elkaar in de supermarkt nog nooit tegengekomen. 

Op het berichtenbord hangt een briefje: ‘Te koop: nestje vuilnisbakken’. Ernaast hangt een foto die zo wazig is dat ik er geen honden in kan ontdekken. Ik weet niet precies waarom ik het nummer overneem in mijn telefoon. 

Voor het schap huisdierenvoer blijf ik staan: hondenkoekjesin de vorm van schedels en botten, paars kattengrind, nú met nóg betere vochtopname. Ik koop drie blikken pens en een zak droge brokjes. Ik raak enthousiast van het idee dat ik een keuze gemaakt heb, dat ik mezelf een cadeau ga doen. 

Het huis van de verkoper staat in de nieuwste wijk van de stad. Hier mogen mensen hun eigen woning ontwerpen en laten bouwen. Je koopt een stuk grond en een jaar later woon je in een uit de kluiten gewassen boomhut, een zeecontainer op palen, een ufo. Ik loop door de straat die me is doorgegeven, nergens zijn huisnummers zichtbaar. Alle woningen zien er extravagant uit aan de buitenkant en leeg vanbinnen: er staan amper meubels, alles is wit of cementgrijs. In elk huis staat een grote designstoel in het midden van de kamer en aan de muur hangt een televisie die zo plat is dat het net een raam lijkt. In een bungalow van heel dik, gerecycled karton zie ik iets bewegen. Een moederhond ligt in een grote bananendoos, terwijl ze vijf puppy’s zoogt. Naast de bel hangt een klein aluminium identiteitsplaatje, zoals in het leger, waarop het huisnummer is gedrukt. 

Als ik aanbel, gaat de voordeur als een schuifpui open. Er verschijnt een jonge vrouw, gekleed in een zwarte coltrui en een zwarte pantalon die net boven haar enkels wijd uitloopt. Ze draagt goudkleurige sokken en is met een plakroller bezig haar kleding af te nemen. 

‘Martha,’ zegt ze. Ze geeft me geen hand. ‘Kom snel binnen.’ 

Ze laat me de woonkamer in. Alle deuren schuiven opzij open, als een wand die verdwijnt, geen van de deuren heeft een deurklink. In het midden van de keuken staat een kookeiland. Op de grijze gietvloer ligt één wit, wollig kleed. Ik zie geen bank of stoelen, of iets anders om op te zitten. Alles in deze kamer heeft hoeken en rechte lijnen. Niets is rond. 

Martha neemt me mee naar de kartonnen doos. Het uitgeputte teefje staart me aan, de puppy’s trekken aan haar tepels in een onregelmatig tempo. ‘Dit zijn ze,’ zegt ze. 

Er is een pup die zich opricht en naar me kijkt. Ik ga op mijn hurken naast het nestje zitten. Martha is alweer weggelopen om ergens anders in huis iets te verschuiven, te verschonen, te verzorgen. Misschien voelt het voor haar alsof het huis uit elkaar valt als niet alles op de juiste plek staat. 

Ik til het hondje uit de doos en neem het op schoot. Zijn hartslag is zichtbaar onder zijn vacht. Hij ligt met zijn neus in mijn lies te slapen. Ik leg mijn hand over zijn buik, voel de zachte huid opbollen, intrekken. Martha komt weer binnen, ze heeft iets met haar haar gedaan, maar ik kan niet zien wat het is.  

‘O, die niet,’ zegt ze. ‘Dat was ik helemaal vergeten te zeggen: sommige honden zijn al vergeven.’ Ze draait het hondje op zijn rug, haar handen zijn heel dicht bij mijn liezen. Daarna wijst ze de bruine vlek in het midden van zijn buik aan. ‘Nee, deze heb ik gisteren aan iemand anders beloofd.’ 

Ik probeer langzaam op te staan, geef de hond aan Martha en vraag naar de wc. Terwijl ik wegloop, zie ik mezelf weglopen. Ik kan niets aan mijn koers veranderen, mezelf niet bijsturen, laten afslaan. In de badkamer glijd ik pas weer terug in mijn lichaam. Er zit geen slot op de deur. Dit huis voelt als een poppenhuis waar iemand van bovenaf de kamers indeelt.  

Met de hendel van de schuifdeur in mijn hand sta ik te wachten tot mijn ademhaling weer normaal klinkt. Als ik iets voel, zoals nu, is dat altijd lichamelijk: een steen in mijn maag, trillende handen, een trekkend oog. 

Martha heeft alle honden teruggelegd in de doos, ze liggen zo netjes op een rij te slapen dat ik haar ervan verdenk net zolang met de kleine lijfjes te hebben geschoven tot er precies twee centimeter tussen hen in ligt. 

Ze staat met haar rug naar me toe. ‘Het ligt eraan in welk huis ze opgroeien. Maar nu zijn ze nog hetzelfde: warm en weerloos.’ ‘Ik zou graag het telefoonnummer van de andere geïnteresseerde willen hebben.’ ‘De koper, bedoel je? Ze heeft al betaald.’ 

Ik slik een brok nieuwe teleurstelling weg. ‘De koper bedoel ik, ja.’ 

‘Je begrijpt dat ik je niet zomaar haar telefoonnummer kan geven. Ik ben zo terug.’ 

Ze komt terug met een doosje van donker hout en een zalmroze fluwelen dekentje. Ze legt het dekentje over de salontafel en vraagt me aan de andere kant van de tafel op de grond te gaan zitten, tegenover haar. 

Ze zet het gesloten doosje neer en zegt: ‘Het is belangrijk dat we onze benen strekken in een open houding.’ Uit het doosje haalt ze een smalle zilveren ketting, met onderaan een wit, bijna doorzichtig kristal dat in een scherpe punt geslepen is. Ze houdt de ketting met de hanger een paar centimeter boven de salontafel. Het is alsof ze de bewegingen van het kristal meet. Als het kristal stil hangt boven het midden van het dekentje, kijkt ze me aan en schrikt. ‘Niet je armen over elkaar!’ 

Ik laat mijn handen wat onwennig in mijn schoot rusten. Ik moet mijn buikspieren de hele tijd aanspannen omdat ik in een vreemde positie zit: mijn benen recht vooruit, niets om tegenaan te leunen.  

‘Is mijn naam Martha?’ De ketting beweegt heel zachtjes voor- en achteruit. 

Ik bekijk haar arm om te zien of ze hem ergens aanspant, of ik een spier zie trillen. Dan controleer ik alle ramen in de keuken: dicht. Er beweegt vaker iets in een huis zonder dat er een luchtstroom voelbaar is, iets valt, maakt geluid en ik neem aan dat dat hier ook gaande is. Dat er dingen zijn die altijd licht zullen bewegen, uit evenwicht gehaald door het trekken van de aarde. ‘Is dit mijn huis?’ Een beweging. ‘Ben ik een vrouw, ben ik een mens, ben ik in leven?’ Steeds dezelfde beweging. 

‘Ben ik goed geaard? Ben ik een man? Ben ik geboren in 1975?’ Bijna onmerkbaar verandert het ritme van het kristal. Waar het net alleen naar voren en naar achter bewoog, in een rechte lijn, maakt het nu een klein bochtje elke keer dat het kristal naar voren slingert. 

Ik probeer te zien of Martha haar pols draait. Misschien kun je ergens zo hard in geloven dat je zelf niet meer merkt dat jij het bent die het wonder veroorzaakt. 

Misschien is dat het werkelijke wonder: hoeveel wonderen we elke dag weer veroorzaken. 

‘Ik geloof dat we op één lijn zitten.’ Ze ondersteunt haar arm met haar hand en kijkt me aan. ‘Wat is je vraag?’  

‘Ik heb niet echt een vraag.’ ‘Dat is niet waar. We zijn met een vraag begonnen.’ ‘Of ik het telefoonnummer van de andere koper mag?’ 

‘Dat is niet je echte vraag.’ Ze heeft een heel smal neusringetje in haar neusvleugel, zie ik nu. Goud en zo dun dat het van dichtbij pas opvalt. ‘Wat is dan mijn echte vraag?’ ‘Dat weet alleen jijzelf.’ 

Ik vraag me af voor wie we dit doen. Ze knipt in haar vingers. ‘Je echte vraag.’ 

Ik denk aan mijn moeder. Ik weet niet waarom nu, waarom hier. Ik zie mijn moeder in het huis dat ook nog steeds als mijn huis voelt, al woon ik er niet meer. Mijn moeder zit op de bank, zakt steeds verder weg, neemt de kleur over, het vale paars, de kleur van de gebarsten adertjes op haar oogleden, haar wangen. Ik zie hoe de kussens haar vlees worden, hoe ze half mens, half meubelstuk, in het huis blijft staan. Hoe de tuin door het raam naar binnen kruipt – een vuist van groen die zich door het glas slaat. Er bestaan twee soorten planten: de een groeit naar de zon toe en de ander naar de grond. Mijn moeder is als een plant die naar de grond toe groeit. Ze raakt overwoekerd door de tuin en er is niemand om haar los te knippen, haar wortels uit te trekken, licht en lucht te geven. Ik schud haar van me af. Ik bekijk de doos waarin de honden liggen te slapen. 

Martha heeft gelijk: op dit moment zijn ze allemaal hetzelfde. Ik ben niet meer zeker van mijn keus, maar ik ben al te ver in dit verhaal verwikkeld om nog te zeggen: laat maar zitten, ik neem er wel eentje die nog niet gekozen is. 

Martha blijft stil, kijkt me aan met grijze ogen, een donkerbruin randje om haar pupil. Ik vraag me af wat ze allemaal van me weet, of ze naast mijn fysieke lichaam ook nog iets anders waarneemt, iets waaruit ik besta, een kern, een licht randje. Ik voel me op een onprettige manier begrepen. ‘Is de hond van mij?’ 

‘Duidelijk,’ zegt ze. Ik volg haar bewegingen met de pendel, het voelt rustgevend op een manier waarop het rustgevend is om naar een kok op televisie te kijken die groente in kleine reepjes snijdt, of vormen uit deeg steekt. Het heeft niets met mij te maken. Duidelijk dezelfde beweging als bij ‘Ben ik een vrouw, ben ik een mens, ben ik in leven?’: vooruit, achteruit, een rechte lijn. Martha kijkt me aan, triomfantelijk. 

Ze pakt haar telefoon en een blocnote en schrijft een telefoonnummer over. Ze vouwt het papier drie keer dubbel en geeft het me aan. ‘Thuis bekijken, als je zeker weet dat je klaar bent voor jouw hond.’ 

Zodra ik buiten sta en Martha de deur achter zich gesloten heeft, open ik het briefje. In een net handschrift staat daar het telefoonnummer van mijn moeder. 

Roos Vlogman, Raaf, Uitgeverij De Harmonie, 145 pagina’s (€ 17,50) 

Berichten gemaakt 5312

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven