Boekfragment: De geluksvogel

De geluksvogel
Hank had het prima voor elkaar. Maar nu hij bijna vijftig wordt, lijkt het geluk even niet meer aan zijn kant te staan…

Proloog
Ze zijn leuk om te hebben. Een hond.

– F. Scott Fitzgerald, De grote Gatsby

Om eerlijk te zijn: ik ben geen gemakkelijke man. Ik kan vermakelijk zijn, hoewel het mijn ervaring is dat de meeste mensen niet vermaakt willen worden. Ze zoeken troost. En natuurlijk hoeft mijn idee van vermaak niet het uwe te zijn. Ik ben het volkomen eens met al die mensen die zeggen, als het om films gaat: ‘Ik wil gewoon vermaakt worden.’ Dit populistische standpunt wordt vaak belachelijk gemaakt door mijn academische collega’s, omdat ze het onnadenkend vinden, en vinden getuigen van een gebrek aan verfijning, een bewijs van twijfelachtige analytische en kritische scherpzinnigheid. Maar ik ben het met de premisse eens, ook ik wil gewoon worden vermaakt. Dat ik hoogstzelden word vermaakt door wat andere mensen als vermaak zien, betekent niet dat we filosofisch gezien zoveel van elkaar verschillen. Het betekent simpelweg dat we niet samen naar de bioscoop moeten gaan. Het soort man dat ik ben, volgens hen die mij het beste kennen, is een vermoeiende. Volgens mijn ouders was ik ook als kind al vermoeiend. Ze scheidden toen ik in de brugklas zat, en ze zijn het maar over weinig dingen eens, behalve over dat ik een onmogelijk kind was. De twee versies van het verhaal dat ze over de jonge William Henry Devereaux en zijn eerste hond vertellen, lijken griezelig veel op elkaar, met dezelfde feiten en conclusies, en zelfs dezelfde verteltrant, ongeacht wie van hen het vertelt. Het verhaal dat ze vertellen gaat zo: […]

De huizen waarin we woonden hadden hoge plafonds en waren elegant, oud en tochtig. Ze stonden op de campus, of er vlakbij. Ze hadden hardhouten vloeren en rokerige open haarden, die alleen werden aangestoken als mijn vader hof hield, iets wat hij ofwel op vrijdagmiddag deed, als de ruime kamers vol stroomden met overbeleefde, jonge faculteitsmedewerkers en zenuwachtige masterstudenten, of op zaterdagavond, als mijn moeder een diner gaf voor de voorzitter van de vakgroep of de decaan of een dichter die de universiteit bezocht. In al die situaties was ik het enige kind, en ik moet een eenzaam kind zijn geweest, want wat ik liever dan alles op de wereld wilde, was een hond.

Zoals te verwachten was, wilden mijn ouders geen hond. Waarschijnlijk waren er speciale regels verbonden aan het wonen in deze universiteitshuizen, als het om huisdieren ging. Rond de tijd dat ik negen jaar was, had ik al een jaar of twee ijverig gelobbyd voor een hond. Mijn vader en moeder hoopten dat dit verlangen zou slijten, als ze maar lang genoeg wachtten. Ik kon die hoop in hun ogen zien, en dat maakte mij alleen maar standvastiger en intensiveerde mijn verlangen.Wat ik graag met kerst wilde hebben? Een hond. Wat wilde ik voor mijn verjaardag hebben? Een hond. Wat wilde ik verder nog op mijn broodje met ham? Een hond. Op zulke momenten wierpen ze elkaar moe gestreden een blik vol ergernis toe, iets wat me tevreden stemde, want als ik geen hond kreeg, was dit bijna net zo leuk. […]

Het is voor geen enkele ouder gemakkelijk, het moment waarop het je begint te dagen dat je iets op de wereld hebt gezet wat de dingen nooit op jouw manier zal zien, ondanks het feit dat het je nalatenschap is, dat het jouw naam draagt.

Boekgegevens

Richard Russo, De geluksvogel, vertaling: Kees Mollema, Uitgeverij Signatuur, ISBN: 9789056725785, 477 pagina’s (€ 24,99)

Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie 3 december 2018.

Berichten gemaakt 5307

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven