Boekfragment: Niets ontgaat ons

Een beklemmende en bevrijdende roman over een ontwricht gezin tegen het decor van het verraderlijk mooie Waddengebied.

DE TOCHT (1)

Ik sloot mijn moeder op in haar slaapkamer. Eerst verpulverde ik bij het aanrecht in de keuken vier tabletten lorazepam tussen twee lepels en deed die met een schep suiker in haar thee.

Ze had de hele ochtend al door het huis gelopen en naar de spreuken gekeken die ze een week geleden op witte A-4’tjes had afgedrukt en door de hele woonkamer met stukjes tape aan de muur had geplakt. Terwijl ze opgetogen vertelde over de kracht die van die woorden uitging en wat dat allemaal voor ons kon betekenen, dronk ze van de thee. Naarmate de tijd verstreek, werd ze stiller.

‘Ik ben ineens zo moe,’ zei ze. ‘Waarom ga je niet even liggen?’ vroeg ik. ‘Ach ja.’ Ze glimlachte. ‘Eventjes kan wel.’ Ze stond op van de keukenstoel en wankelde, greep met haar handen in de lucht, maar hervond haar evenwicht en liep in een onvaste lijn naar de gangdeur. Daar bleef ze even

staan, met haar hoofd tegen de glas-in-loodruitjes, waardoor het gebroken licht van buiten haar gezicht verzachtte.

Ze moest op adem komen en zei dat ze dit lang niet had gehad, dat er in haar hoofd plotseling een afslag was afgesloten en ze nu via een omleiding moest met van die akelige gele bordjes met een C erop of een A of wist zij veel wat er stond en ze kneep haar ogen even dicht, waarna ze me aankeek en

vroeg of ik het misschien begreep. Ze deed allang geen moeite meer om haar hoofd en lijf te begrijpen. Ze constateerde dingen, maar legde geen verbanden meer sinds in haar gedachten

alles onlogisch was geworden en ze niet in de toekomst leefde of in even geleden, maar enkel in het moment waarin ze zich bevond. Ik kon aan het doffe geluid waarmee ze vervolgens haar voeten op de traptreden zette, horen dat ik erg veel in haar thee had gedaan.

Ik bleef dicht bij haar en volgde haar met gespreide armen naar boven, alsof ze ieder moment achterover zou kunnen vallen en alsof ik haar dan zou kunnen opvangen en ik bracht haar

naar het bed, waar het dekbed aan haar kant nog opengeslagen lag en waar de vouwen in het hoeslaken de plek aangaven waar ze eerder had gelegen.

Ze leunde zwaar op mijn arm toen ze ging zitten en boog zich voorover om haar sokken uit te trekken, maar haar handen trilden te erg.

‘Het zal toch niet weer die kant op gaan?’ vroeg ze.

‘Laat mij maar.’ Ik knielde voor haar neer en trok de katoenen sokken van haar voeten. Terwijl ik ze op de stoel naast haar nachtkastje legde, glimlachte ik naar haar, misschien wel omdat ik haar iets terug wilde geven voor wat ik haar zojuist had afgenomen. Maar toen ze teruglachte, verplaatste ik mijn blik en keek naar haar blote voeten. Schuld verbrak iedere verbinding.

Terwijl ze ging liggen en het dekbed over zich heen trok, liep ik naar het raam om het dicht te doen. Een stevige bries deed de half opgetrokken rolgordijnen tegen de kozijnen klapperen en de wind die in mijn gezicht blies, voelde warm. Heel even sloot ik mijn ogen en een moment lang overwoog ik het raam open te laten. Maar hoewel we afgelegen woonden, zou een toevallige voorbijganger haar geroep kunnen horen en dus deed ik het raam dicht en liet de rolgordijnen zakken.

Janke Reitsma, Niets ontgaat ons, Uitgeverij Mozaïek, 272 pagina's (€ 22,99)

Dit fragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie november 2021.  
Benieuwd geworden? Bestel dit boek bij uw lokale Boekenkrant-boekhandel. Kijk hier voor een overzicht.

Berichten gemaakt 5312

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven