Boekfragment: Moresnet

Van 1816 tot 1920 lag aan de Nederlandse zuidgrens Moresnet, een eigenaardig minilandje. Het ontstond per ongeluk, maar toch begonnen de paar honderd inwoners zich na enkele jaren een echt volk te voelen.

Als er ooit iemand een goed cadeau heeft gegeven aan een persoon die alles al heeft, dan is het Jean-Jacques Daniel Dony. De inwoner van de stad Luik is uitvinder en heeft het bad dat hij aan Napoleon heeft geschonken zelf in elkaar gezet. Dony is zijn tijd ver vooruit, vooral de thermische sifon die het water automatisch verwarmt en rondpompt, is ingenieus. Pas dertig jaar later vraagt een Britse uitvinder patent aan op een vergelijkbaar systeem. Maar hij is dan ook meer dan alleen maar een handige fan van Napoleon. Behalve als uitvinder, is Dony ook actief als metallurg en chemicus. En lekenpriester, maar dat alleen in zijn vrije tijd. Bovendien zit hij in zaken. Het bad is niet zomaar een cadeautje, het is een relatiegeschenk. De Franse keizer en hij kennen elkaar dan ook al een tijdje; de zakelijke verstandhouding tussen de uitvinder en de dictator begint in 1805. In dat jaar vraagt Dony bij Napoleon een concessie aan om op 8000 hectare van wat dan het Ourthe-departement van het reusachtige Franse Rijk is, metalen te mogen delven. Het gaat hem specifiek om een dunbevolkte streek tussen Luik en Aken.
Napoleon consulteert zijn Dienst der Mijnen over de aanvraag. Wat ziet Dony in die regio? De ingenieurs schrijven een doorwrocht rapport over de bodemschatten ter plekke. Ten noorden van het dorp Kelmis, gemeente Moresnet, midden in het gebied waarvoor Dony de aanvraag heeft ingediend, vind je op geringe diepte een grote ader van zinkspaat, een erts waar je zinkpoeder van kunt maken. Er is daar een kleine groeve, waar een handvol arbeiders dat geelbruine mineraal opgraaft. Dat doen ze ter plekke al eeuwen, in het rapport staat dat de groeve al sinds de vijftiende eeuw in bedrijf is.
Daar is het Dony waarschijnlijk om te doen. Maar waarom? Deze grondstof is zo lastig te bewerken, dat commerciële bedrijven er nauwelijks handel in zien. Het is bijna onmogelijk om er winst mee te maken. De groeve is daarom noodgedwongen in handen van een Frans staatsbedrijf dat zorg draagt voor de exploitatie. De heuvel achter de groeve heet in het Duits Altenberg (Auewe Bäersch in het lokale dialect), de Fransen noemen hun zinkonderneming daarom Vieille Montagne.

Dat echte ondernemers de groeve links laten liggen, komt door de stand van de techniek. Zink is heel moeilijk te produceren, zeker in grote hoeveelheden. Het beste dat je tot dan toe met zinkspaat kunt doen, is het in een met steenkool gestookte oven stoppen. Daarin vallen de stenen die het zinkerts bevatten door hitte uit elkaar. De brokstukken haal je uit de oven en kun je dan tot een wit poeder malen dat zeer rijk is aan zinkoxide. Meng je dat poeder met vloeibaar koper, dan krijg je een harde legering: messing. Dat procedé kenden ze al in het oude Griekenland. Messing is echter te duur om in grote hoeveelheden te gebruiken, er worden vaak onderdelen van machines van gemaakt. Fabrieken produceren het daarom maar mondjesmaat, zinkspaat is een echt nicheproduct. In de ovens van die tijd gaat bovendien veel zink verloren. Door de grote warmte die nodig is om de stenen uit elkaar te laten vallen, gaat een deel van het zink direct over in gasvorm en verdwijnt door de schoorsteen naar buiten. Dat maakt het bedrijfsmatig rendement te klein.

Moresnet

Boekgegevens

Philip Dröge, Moresnet, opkomst en ondergang van een vergeten buurlandje, Uitgeverij Spectrum, ISBN 978 90 003 4960 9 (€ 19,99)

Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie maart 2016

Berichten gemaakt 5308

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven