‘Dit is toch the limit!’ riep de brigadier, terwijl hij over de schouder van zijn collega uit de nachtdienst die het rapport zat te tikken, meelas. De wacht was net gewisseld aan het politiebureau van Wijkteam Oost; alleen agent Niels Overweg was achtergebleven om de zaak waar zijn meerdere zich zo druk over maakte op papier te zetten.
De brigadier bekeek de foto van de oude dame die vannacht met hartklachten op de eerste hulp van het OLVG was binnengekomen. Na het onderzoek was gebleken dat ze kortademig was, mogelijk door te veel spanning. Ze hoefde niet opgenomen te worden, en aangezien de vrouw vlak bij het ziekenhuis woonde, besloot ze zelf in de vroege morgen naar huis te lopen. Hoofdschuddend las de brigadier hoe een jongen op een fiets haar tas had gegrepen terwijl hij langs haar reed. De oudere vrouw had wanhopig geprobeerd haar tas vast te houden, waarna de jongen op de fiets haar omver had getrokken. Met een klap was ze op de grond terechtgekomen. Resultaat: tas weg en weer terug naar het ziekenhuis, ditmaal met een bekkenbreuk.
‘Lamstraal,’ bromde de brigadier.
Achter op de fiets zaten grote zijtassen, las hij.
‘Hé Niels, zou het een krantenbezorger kunnen zijn?’
Niels knikte terwijl hij verder typte. ‘Kan best.’
‘Waarom moest ze zo vroeg uit het ziekenhuis?’
Overweg haalde zijn schouders op. Ze hadden haar weggestuurd, meer wist hij ook niet. ‘Overbezetting?’ opperde hij.
‘Stijlloos,’ zei de brigadier verontwaardigd. ‘Maak maar een speciale vermelding voor de ochtendbriefing. Die schoft moet heel snel van de straat.’
Niels verlangde naar zijn bed. Hij probeerde zo snel mogelijk alle feiten te verwerken en luisterde maar half naar de brigadier.
‘Hebben we de laatste tijd meer berovingen door krantenjongens in de vroege ochtend gehad?’ begon die weer.
Niels keek niet eens opzij en tikte gewoon door. De vrouw was door de pijn nauwelijks aanspreekbaar geweest. Ze had er triest bijgelegen. De ambulancebroeder had gezegd dat ze vast en zeker in de loop van de morgen geopereerd zou worden. Terwijl hij haar hand vasthield had Niels nog geprobeerd een paar woorden met haar te wisselen, maar dat lukte nauwelijks. Veel verder dan de vage beschrijving van een jongen met een petje en die fiets met grote tassen kwam ze niet. Even had hij om zich heen gekeken terwijl hij een enorme woede voelde opkomen. Misschien stond de dader wel van een afstandje te kijken naar de ellende die hij had veroorzaakt. Het zou niet de eerste keer zijn. Maar de straat was verlaten.
Het was jammer dat ze geen beter signalement had kunnen geven, maar zo ging dat meestal. Ze had haar aandacht op haar tas gericht, waardoor ze bijna niets van haar aanvaller had gezien.
Zuchtend tikte Niels een korte samenvatting voor de ochtendploeg en fietste even later naar huis.
De Oosterparkbuurt en de Dapperbuurt waren veranderd. Ooit maakten ze deel uit van de negentiende-eeuwse gordel rond het centrum van Amsterdam. In de laatste decennia hadden de wijken het karakter van volksbuurten gehad, voornamelijk bewoond door grote Marokkaanse en Turkse gezinnen. Pas in de afgelopen jaren was er fors gerenoveerd en werden er steeds meer mooie, nieuwe appartementen verkocht aan yuppies. Nieuwe winkels schoten uit de grond, de terrassen van de restaurants aan de Weesperzijde waren ’s avonds afgeladen. Het beeld van armoedige wijken met veel achterstandsproblemen was daardoor snel vervlogen. Te midden van die ontwikkelingen was het Oosterpark nog altijd de plek waar buurtbewoners zich op warme dagen vermaakten. Vlak naast het slavenmonument in een hoek van het park dronken alcoholisten hun blikjes bier, uitkijkend op de immense voorgevel van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis.
In het wijkteam aan het ’s Gravesandeplein werkten zo’n zestig agenten, onder wie sinds een paar jaar Niels Overweg. De meesten waren jong, vers van de opleiding. Dat betekende niet dat ze uit de wind gehouden werden. Integendeel, ze kregen met van alles te maken, van kleine ruzies tot zeer ernstige incidenten. Toen een grote vrachtauto een paar dagen geleden een moeder met haar drie kinderen van de tramhalte veegde, was dat voor alle betrokken agenten een dramatische ervaring. De overlast en criminaliteit door groepjes Marokkaanse jongens was van een andere orde, maar voor de jonge agenten óók moeilijk. Ze moesten heel wat beledigingen incasseren.
Wijkteamchef Floor van Raalte keek op uit een ordner toen Niels, na een verkwikkende slaap, fluitend het bureau binnenkwam, klaar voor zijn volgende nachtdienst.
‘Môgge,’ riep hij vrolijk en liep naar de balie waarop het dagrapport lag. Hij sloeg het boek open om te zien of er nog nieuws over de beroving was. Tot zijn spijt stond er niks over in; geen aanwijzing in de richting van de dader en evenmin iets over de toestand van de oude dame.
‘Die vrouw van vanmorgen, van die tasjesroof, is daar nog iets over binnengekomen?’
Floor schudde haar hoofd. ‘Niks,’ antwoordde ze. ‘Niemand sloeg erop aan. Maar de nachtdienstgroep houdt in elk geval extra controles op krantenbezorgers morgenochtend.’
Joop van Riessen, Fatale herkenning, Uitgeverij Nieuw Amsterdam, ISBN 978 90 468 0719 4 (€ 14,95)