Boekfragment: De knerpers

Het geluid van knerpende houten vloerplanken galmde door de gangen van alle huizen van Meurstad. Er was iets in die huizen. En dat iets… dat knerpte.

En op dat moment zag Lucy ook dat de slaperige ogen van Irry en Kees niet de enige ogen waren die ze kon zien. Zij waren er ook. Vier paar donkere kraalogen loerden vanonder haar bed de kamer in. Lucy bevroor van schrik. Maar die kraalogen keken niet naar haar. Ze hadden haar nog niet gezien. Ze keken naar Irry, die in de stinkende jas op de grond lag te slapen, met om haar heen allemaal heerlijke, viezige en verleidelijke rommel.
‘Die legge diep te snurreke,’ klonk een krakerige stem in het donker. ‘Slaapstof werkt altijd as een tierelier!’ ‘Die kinderlings worden voorlopig nog niet wakker,’ gromde een ander. ‘Die domme meid hep een klein joch meegenomen! Argh, kijk nou! ’t Is die kleine kinderling van verderop! Nou daar hep ze vannacht niks an!’ Ze begonnen allemaal te lachen. Mooi zo! dacht Lucy. De Knerpers dachten dus dat zij het meisje in die fluorescerende jas was. Net zoals Kees en zij al hadden voorspeld.
‘Kom mee, dan gappe we die stinkjas,’ siste een ander. Lucy zag in het donker iets bewegen. Ze voelde een akelig gefladder in haar buik, ze kreeg kippenvel op haar beide armen, haar nekharen gingen overeind staan en haar mond viel open van schrik toen ze de vier Knerpers die onder het bed vandaan kropen voor de allereerste keer zag. Hun huid was zo zwart als stroop en glinsterde plakkerig en vochtig, net als een weerzinwekkende naaktslak. Hun oren leken op verrotte koolbladeren en ze hadden lange, puntige klauwen die op de vloer tikten toen ze daar als grote spinnen overheen kropen. Ze sleepten allevier een vieze staart achter zich aan die eruitzag als een schimmelige bruine bananenschil.
Ze gingen een voor een staan waardoor hun hele akelige lijf te zien was. Hun kop kwam ongeveer tot aan de zijkant van Lucy’s bed. Lucy tuurde de donkere kamer in. Vanuit haar schuilplek in de kast kon ze ze precies zien… Lucy werd misselijk toen ze de Knerpers zag. Het waren de weerzinwekkendste wezens die ze ooit had gezien. Maar hun afschuwelijke uiterlijk was nog maar het begin.
‘Burp hep gelijk. We motte dat stinkspul meenemen, Grommert. Dat is veels te lekker om…’ ‘Weg te gooie!’ riep de Knerper met de nare puisten tegen de Knerper met de schilferige huid. ‘Hou je waffel as ik tegen je praat, Snuf, akelige hork!’ ‘Sorry, Krabbert. Sorry, ik vergeet dat elke keer,’ zei Snuf met een zenuwachtige grinnik. ‘Krabbert! Snuf ! Koppen dicht!’ tierde Grommert. Grommert, Burp, Krabbert en Snuf. Wat een afschuwelijke namen en wat een afschuwelijke wezens, dacht Lucy.
Net toen Lucy zich afvroeg of Irry en Kees wakker zouden worden van het kabaal, stak Snuf zijn olieachtige zwarte klauw in een zakje dat om zijn nek hing en haalde er nog wat van het gouden stof uit. ‘Voor de zekersheid…’ zei Snuf, en hij blies wat Slaapstof in de lucht, dat als toverachtige kruimeltjes neerdaalde op de ogen van Kees en Irry. ‘Nou ken dat wicht ons vannacht niet wéér tegenhouden,’ zei Snuf erbij, waarna hij als een varken begon te knorren.
Lucy’s hart bonsde in haar keel. De Knerpers wisten niet dat zij in de kast verstopt zat, maar als ze dat zouden merken, zouden ze vast ook wat van dat Slaapstof in háár ogen strooien.

Boekgegevens

Tom Fletcher, De Knerpers, vertaling: Lidwien Biekmann, Uitgeverij BILLY BONES, 368 pagina’s (€ 17,99)
www.billybones.nl

Berichten gemaakt 5312

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven