Boekfragment:
Wat het eerst mijn aandacht trok, was de wijd opbollende zwarte mantel die achter de dreigende figuur aan wapperde. Ik was op weg van het park naar huis en stond abrupt stil toen ik het zag. Iets of iemand wankelde door onze straat.
Ik had in het park gevoetbald met Boges en was op weg naar huis om te helpen de auto in te laden. We stonden op het punt om te vertrekken naar het strandhuis aan de Treachery Bay voor wat mam het ‘gebruikelijke oud-en-nieuwgebeuren’ noemt. Die arme Boges zou thuisblijven met zijn moeder en oma; die zouden waarschijnlijk moeite hebben om wakker te blijven tot het televisievuurwerk. Ik had ook een moeilijke avond voor de boeg, maar wij
zouden er tenminste helemaal uit zijn, met de boot op het water.
Toen de wankelende figuur naderde, zag ik dat het een grauw uitziende man was die onsamenhangend voor zich uit mompelde. Hij liep eigenaardig scheef, alsof hij zijn evenwicht had verloren of duizelig was. Ik wilde net de straat oversteken om hem te ontwijken toen ik verstond wat hij zei. Een golf van angst overspoelde me.
‘Cal!’ schreeuwde hij terwijl hij op me af strompelde. ‘Callum Ormond!’ Zijn wilde ogen puilden bijna uit hun kassen. Half hinkend, half rennend kwam hij dichterbij, zijn armen voor zich uitgestrekt.
Ik hoorde het geloei van een sirene en binnen een paar seconden verscheen een ambulance met zwaailichten aan de andere kant van onze straat. Hij reed met grote snelheid op ons af.
De krankzinnige man was nu bijna bij me. Ik rook zijn smerige, bedorven adem.
‘Blijf erbij uit de buurt, Callum,’ sputterde hij, terwijl het kwijl uit zijn opengesperde mond liep. ‘Ze hebben je vader vermoord. Ze gaan mij ook vermoorden!’
Het leek of mijn hart bevroor. Wie was die vent?
De man dook op me af.
‘Wie ben jij?’ riep ik en ik duwde hem weg. ‘Wat loop je nou te bazelen? Wat weet je van mijn vader?’
Met piepende banden kwam de ambulance naast ons tot stilstand en voor de man me weer kon vastgrijpen, sprongen er twee broeders uit. De eerste duwde hem tegen de grond terwijl de tweede iets uit zijn tas haalde. De gek op de grond klauwde wanhopig naar mijn voeten.
‘Wie ben je?’ riep ik nog een keer. ‘Niemand heeft mijn vader vermoord; hij was ziek.’
‘Laat dit maar aan ons over,’ zei de eerste broeder, die er nors uitzag en de bouw had van een worstelaar. ‘Hij weet niet wat hij zegt. Maak je nu maar uit de voeten.’
Zo tegen de grond gedrukt, zat de gek in de val. Toch lukte het hem om zich naar me om te draaien, terwijl de tweede man een injectiespuit in zijn magere arm drukte. Zijn gezicht was vertrokken; de aderen in zijn nek waren opgezwollen en klopten razendsnel.
Hij keek me recht aan. ‘De Ormond-singulariteit,’ zei hij terwijl hij naar adem hapte. ‘Zorg dat het niet ook jouw dood wordt, jongen. Maak dat je wegkomt. Smeer ’m. Duik onder en hou je gedeisd tot 31 december volgend jaar. Je weet niet waar je mee te maken hebt. 365 dagen, Cal. Je hebt nog 365 dagen.’
Gabrielle Lord, Complot 365, Uitgeverij Kluitman, ISBN 978 90 206 4901 7 (€ 4,95)