Als de weinig succesvolle Paul na een bomaanslag wordt geïdentificeerd als de steenrijke Vincent de Heer besluit hij de vergissing in stand te houden. Hij raakt echter compleet verstrikt in zijn gelogen leven.
Eerst droomde ik.
‘Mam?’
Mijn moeder draait zich om. Ze zit in een rond, ijzeren wagentje dat rood is geschilderd, op de zijkant staan clowns in onmogelijke posities afgebeeld. Ik zit achter haar, in een blauw exemplaar dat met luchtballonnen is versierd.
‘Wat doe jij hier?’ vraag ik.
‘Wat doe jij hier?’ wauwelt ze mij op een kinderachtig toontje na.
In het gele wagentje voor haar draait mijn broer zich om.
‘Ja Paul, wat doe jij hier eigenlijk?’
Marcel leunt met zijn armen op de achterkant van zijn karretje dat voorzien is van suikerspinnen. Het treintje komt piepend en schokkend op gang. Op het perron rechts van mij rennen mensen voorbij, alsof ze mee willen maar te laat zijn. Ik staar naar het tafereel. Iemand pakt mijn linkerschouder vast. Als ik weer voor mij kijk zie ik dat het mijn vader is die met een grijnzend gezicht naast mijn moeder zit. Zijn onderlip hangt er wat verloren bij.
‘Pa is vergeten zijn gebit in te doen.’
‘Dat geeft niet,’ zegt mijn moeder. ‘Ik heb die van mij wel in.’ Ze grijnst een keurig rijtje tanden bloot.
‘Waar gaan we heen?’ vraag ik.
Niemand antwoordt.
Ik voel het treintje omhooggaan. Het perron moet inmiddels achter mij zijn, rond de drie wagentjes is nu alles donker. Er rinkelt een bel. Marcel zie ik als eerste over de top verdwijnen, daarna volgen mijn ouders. Heel even sta ik bovenaan stil, dan schiet ook ik naar beneden. De achtbaan gaat snel, veel te snel en ik zit niet vast. Mijn vingers omklemmen de zijkanten van het karretje. Er zal toch geen looping in het traject zitten? Uiteindelijk minderen we vaart en kabbelen we in een gematigd tempo voort terwijl er regelmatig piepjes klinken.
‘Waar zijn we?’
Ze draaien zich alle drie naar mij om.
‘Onderweg,’ antwoorden ze in koor.
Wat heb ik gisteravond gedronken?
‘Paultje, Paultje,’ zegt mijn moeder. ‘Zie je wel dat ik gelijk had toen ik zei dat het nooit wat met jou zou worden. Je bent bijna veertig en wat heb jij nou eigenlijk bereikt?’
Ze schudt ritmisch haar hoofd en zegt: ‘Je bent nachtwaker, een nachtwaker, een nachtwaker, een nachtwaker, een focking nachtwaker…’
Ik voel een steek in mijn borst. Het regelmatige gepiep versnelt, net als de trein, en gaat over in een felle fluittoon. De lippen van mijn moeder blijven geluidloos de mantra herhalen terwijl mijn vader simultaan met haar mee gaat schudden. Als laatste volgt mijn broer. Drie hoofdschuddende mensen kijken mij strak aan. Het circuit wordt bochtig, met moeite kan ik mijzelf aan boord houden. Een pijnscheut schiet door mijn linkerarm. De anderen zitten er ontspannen bij, ik heb natuurlijk het wagentje met de slechtste vering uitgekozen. De fluittoon gaat weer over in de piepjes. Plots mindert de trein vaart totdat we stilstaan.
Het blijft donker.
‘Waar zijn we?’ vraag ik. ‘Kunnen we uitstappen?’
‘Nee, dit is een tussenstation,’ antwoordt mijn broer.
‘Achtbanen hebben geen tussenstations,’ zeg ik.
‘Deze wel,’ grijnzen ze alle drie terug.
En toen ging ik dood.
Boekgegevens
Marja West, Echte barkeepers heten Henk, Uitgeverij Ambo Anthos, ISBN 978 90 263 3407 8 (€ 19,99)
Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie mei 2016