Waarom een boek met een belangrijke rol voor de anatomie?
‘Lang geleden bezocht ik het Museum Boerhaave in Leiden, waar preparaten van Ruysch zijn te bezichtigen. Die preparaten fascineerden me meteen. De kralenkettinkjes en kraagjes die de foetussen droegen, de gelakte nageltjes en de voortdurende nauwkeurigheid waar Ruysch mee te werk ging. Het was die manier van werken die me ontroerde. De directe aanleiding voor Vingers van marsepein kwam later, in 2004, bij het verschijnen van de biografie over Frederik Ruysch van Luuc Kooijmans. Na het lezen dacht ik meteen: ‘Daar ga ik wat mee doen.’
En opnieuw komt Rusland naar voren…
‘Ik heb altijd veel boeken van Russische schrijvers gelezen, zoals Tsjechov, Toergenjev, Dostojevski. Dat verklaart misschien waarom Rusland regelmatig in mijn boeken opduikt. Ik zou willen dat ik mijn boeken zo meeslepend zou kunnen schrijven zoals ik vroeger werd meegesleept door boeken van Toergenjev.’
Had je moeite met het historische gedeelte?
‘Ik vond het vooral moeilijk om de taal aan te passen. Het woordgebruik dat wij nu hanteren, past niet helemaal in de achttiende eeuw. Je kunt Bregtje niet ‘leuk’ laten zeggen. Ik heb veel achttiende eeuwse woorden verzameld, maar niet te fanatiek toegepast, anders wordt het te gezocht en irritant. Het is tenslotte een eigentijds boek. Ik heb gekozen voor een middenweg, zodat het taalgebruik in elk geval de sfeer van de achttiende eeuw heeft.’
Waarom twee kinderen als hoofdpersonen?
‘Het leek me een goed uitgangspunt de preparaten te beschrijven vanuit een kinderlijk onbevangen, maar weetgierige blik. De twee kinderen, Bregtje en Benjamin, hebben allebei op hun eigen manier te maken met de dood en zijn allebei gefascineerd door Ruysch’ werk. Bregtje vindt het een soort tovenarij. Benjamin kan niet goed verklaren hoe zoiets akeligs toch zo mooi kan zijn. Een kinderlijk perspectief in combinatie met de preparaten van Ruysch bood een mooi contrast.’
En wie is Frederik Ruysch?
‘Ruysch zag zichzelf niet alleen als wetenschapper maar ook als een kunstenaar. Hij wilde niet alleen van preparaten iets moois maken, maar ook van de flessen waarin hij ze bewaarde. De flessen versierde hij met een opbouw van bijvoorbeeld gedroogde vissen en bloemen. Ruysch was wat wij een streber noemen. Hij was arts, de eerste mannelijke vroedmeester, hij gaf anatomische lessen in Amsterdam en was directeur van de Hortus Botanicus. Alle resterende tijd besteedde hij aan zijn preparaten in zijn werkplaats op de Bloemgracht. Hij werd 93 en heeft tot die leeftijd doorgewerkt. Die man moet een waanzinnig werkzaam leven hebben geleid.’
Vind je, net als Ruysch, anatomie een vorm van kunst? Kunst zoals Gunther von Hagens die bedrijft?
‘Ik vind het niet zozeer kunstzinnig, maar meer bizar en erg ontroerend. Gunther von Hagens is eigenlijk de moderne Ruysch. Ook hij heeft een nieuwe techniek bedacht om menselijke lichaamsdelen in hun oorspronkelijke staat te behouden, de plastinatietechniek. Hij laat prachtig zien hoe het menselijk lichaam er uit ziet. Het is ook heel leerzaam. Het hele onderwerp heeft en houdt iets akeligs. Dat voorkom je niet.’
Je volgende roman… opnieuw met een historisch tintje?
‘Ik ga nu eerst aan een verhalenbundel beginnen. Na deze roman – aan Vingers van marsepein heb ik tweeënhalf jaar gewerkt – heb ik zin in korte verhalen. Dat werkt heel anders, dus voorlopig ga ik niet weer zoiets doen.’
Rascha Peper, Vingers van marsepein, Nieuw Amsterdam, ISBN 978 90 468 0382 0 (€ 18,50)