In zijn werk dat in de jaren zestig, het begin van zijn literaire carrière, verscheen in het dictatoriale Spanje van generaal Franco, heeft hij een aantal ingrepen van de Spanjaarden geaccepteerd. Onder meer in de verhalenbundel Los jefes en in zijn debuutroman De stad en de honden (La ciudad y los perros) uit 1963.
Dat boek zou eigenlijk niet moeten verschijnen in Spanje. De censuur beschouwde het boek als ‘verwerpelijk’ en ‘immoreel’. ‘De meest gebruikte woorden zijn “shit”, “ballen” en “neuken” en het geheel neigt naar immoraliteit en zelfs naar homoseksuele flamboyantie. En daarmee is alles gezegd.’
Ook in Gesprek in de Kathedraal uit 1969 moest worden gestreept: ‘Ik denk dat dit boek onder geen enkele voorwaarde mag worden gepubliceerd. ‘Het is marxistisch, antiklerikaal, antimilitair en obsceen. De obsceniteiten groeien zelfs uit tot pornografie,’ zo oordeelde de Spaanse censuur. Liefst acht paragrafen wijzigde Mario Vargas Llosa, na een lunch met hoofdcensor Carlos Robles Piquer.
Vargas Llosa zélf vindt het niet zo belangrijk, zo reageert hij op de onthullingen door El Pais: ‘De censuur in Spanje was zo anachronistisch, dat zelfs de censoren zelf er amper geloof aan hechtten.’
Bron: Papieren Man.