Op de avond van het feest werd mijn middel ingesnoerd tot een paar handspannen en werd mijn haar hoog opgetast onder een stukje batist, maar ik zei nee tegen de gezichtsverf en de mouches. Toen Aislabie me zag, tilde hij me op, kuste me op de mond, duwde een zijden ruikertje tussen mijn borsten en gaf Sarah een goedkeurend knikje. Mijn voeten in de vijf centimeter hoge hakken klikten toen hij me naar beneden leidde.
Ons huis had een gedaanteverwisseling ondergaan. De meubels, de schilderijen, de kleden en de papegaai gingen schuil achter een verblindende mensenmenigte. We bleven boven aan de trap staan en er viel een plotselinge stilte, opgeheven gezichten bloeiden op en toen klonk er applaus. Ik voelde een steek van verwachting, plezier zelfs. Eindelijk had ik een functie in de mierenhoop die Londen heette. Aislabie hield me dicht tegen zich aan toen hij met gespeelde grandeur wuifde en boog voordat hij me tussen hen door leidde. `Dit is mijn Emilie. Mijn kleine filosoof. Ze kan u de muziek van de hemellichamen voorzingen en Newtons fluxierekening vergelijken met de differentiaalrekening van Leibniz…’
Handen pakten de mijne, lippen kusten mijn huid, ogen verkenden mijn gezicht en lichaam. Er speelde een kwintet en ik raakte in verwarring door het lawaai. Ik had negentien jaar zogoed als in stilte doorgebracht, op het geluid van het kreunende kerkorgel na, en ik kon geen muziek horen zonder te proberen die te doorgronden.
`Dus dit is de dochter van de alchemist,’ zei een man met een gezicht vol door elkaar lopende rimpels onder een torenhoge stapel krullen. De dochter van de alchemist? Maar dat was ik niet. De alchemist had me buitengesloten. Ik wendde me in paniek tot mijn echtgenoot, maar op de een of andere manier lag mijn hand opeens op de arm van iemand anders. Voor het eerst merkte ik dat Aislabie niet uniek was, maar tot een soort behoorde. Er waren andere Aislabies, niet zo speels en begeerlijk, maar ik zag tientallen jongemannen met weelderige pruiken, rijk versierde vesten en hoofden vol ambitie en kennis.
Een zekere lady Essington, een vrouw met een vrijpostig gezicht en grote, blauwe ogen, trok me bij haar groepje. `We moeten weten hoe u Aislabie te pakken hebt weten te krijgen.’
Tegen haar been leunde een kleine page. Zijn huid was helemaal zwart en zijn ogen waren net zo groot als die van mij. `Hoe ik hem te pakken heb weten te krijgen?’
`We wilden hem allemaal hebben. Vertel eens, hebt u een betovering uitgesproken?’
`Ik weet niets van betoveringen.’
`Daar geloven we niets van. We hebben gehoord dat u van alles uitspookte in uw betoverde kasteel.’
`Het was geen kasteel.’
`Wat hebt u daar al die jaren uitgespookt? Is het waar dat u nooit ergens heen ging? Vertel ons eens hoe het was om alleen met uw vader te leven.’
`Hoe het was?’
`Verveelde u zich niet? Verlangde u niet naar afwisseling?’
`Ik leerde wiskunde en natuurfilosofie.’
`Dan zult u wel erg slim zijn,’ zei lady Essington, die glimlachte met haar vuurrode lippen. `Vertel eens wat u allemaal weet.’
`Heel weinig, in vergelijking met sommige mensen.’
De dames bogen verleidelijk hun hoofd en de beweging van hun waaiers werd langzamer. Ik hief mijn kin en kreeg een opwelling van zelfvertrouwen. De kans om over mijn vroegere studie te praten, was onweerstaanbaar, vooral nu de blonde, blauwogige dame me zo bemoedigend toeknikte, terwijl haar zwarte page me met zijn grote ogen aanstaarde. `Mijn eigen bijzondere belangstelling gaat uit naar de eigenschappen van vuur.’
Katharine McMahon, De dochter van de alchemist, Poema Pockets, ISBN 978 90 210 0609 3 (€ 7,98)