Boekfragment: Raaf

Debuutroman. Tussen de jonge Raaf en zijn moeder loopt een lijntje, een dun wit glinsterend lijntje, iets dikker dan spinrag. Raaf is het verhaal over de grenzeloze relatie tussen een zoon en zijn moeder. 

Een witte veer vinden, betekent altijd goed nieuws. Maar soms is een witte veer een teken van goed nieuws dat zich pas veel later afspeelt. Het is moeilijk om altijd te geloven in de regels die ik zelf verzonnen heb. Als ik mijn moeder zou vertellen over de witte veren die ik vind, zou ze zeggen dat ik het mezelf wel heel gemakkelijk maak: dat we aan het water wonen met ganzen en meeuwen, die hun vleugels spreiden en intrekken om eten van de grond te pikken. Redenen genoeg om witte veren te vinden. Maar dat verklaart niet waarom er soms een wit veertje op onze eettafel ligt, of op de grond naast mijn bed, of op het aanrecht naast de elektrische koffiemaler. 
Onderweg van school naar huis vraag ik om drie witte veren, als teken dat mijn moeder in een goede bui is. Op de splitsing bij de fitnessclub waar je door het raam de jongens voor de spiegel kunt zien staan, hun armen vol en hard van adrenaline en eiwitshakes, ga ik rechtsaf, over het bruggetje het park in. Dan voel ik iets steken in mijn bovenarm. Ik kijk, zie dat er een wesp op mijn arm zit en schrik. Ik veeg het beest van mijn arm af, slinger en rijd van het verharde fietspad de berm in. Voor ik precies doorheb wat er gebeurd is, lig ik al in het gras: ik zie zes witte veertjes, een hondendrol en verderop de dode grauwe gans waarvan de veertjes afkomstig zijn, roodroze ingewanden puilen glanzend als snoep uit zijn buik. Ik weet niet zeker of dit als goed nieuws telt. Als ik mijn fiets overeind trek, merk ik dat mijn hele bovenarm tintelt van de insectensteek. Er zit een knik in mijn voorwiel. Ik loop met de fiets aan mijn hand het meertje rond en ga bij de rode klimpiramide het park weer uit, de woonwijk in. Witte veren betekenen altijd goed nieuws, denk ik. Het is nog nooit misgegaan. 

Als ik mijn fiets tegen de schuur aan zet, verwacht ik dat Frederik eraan komt. Normaal gesproken rent hij door de achterdeur, struikelt over de drempel en dreunt de tuin in om me te begroeten. Niets. De achterdeur staat wel open, dus mijn moeder is thuis. Ik loop erdoorheen, door het vliegengordijn met de felgekleurde kralen waar de hommels en wespen met gemak tussendoor komen. Geen getik van poten op het laminaat. Door de tocht slaat de tussendeur naar de gang dicht. Ik schrik. Ik verwacht mijn moeders stem, die zegt dat ik een slecht geweten moet hebben als ik overal zo van schrik. Weer niets. 
Ik ga de gang in, zet mijn rugtas neer. De voordeur staat open. Ik roep naar boven, het trapgat in, steek mijn hoofd om de voordeur om te zien of daar iemand is. De deurmat waarop het woord ‘Welkom’ een andere kleur voor elke letter heeft, ligt scheef. De hond is weg en mijn moeder ook. 

Boekgegevens

Roos Vlogman, Raaf, Uitgeverij De Harmonie, 152 pagina’s (€ 17,50)

Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie januari 2021. 

Berichten gemaakt 5312

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven