Tiara het Bloemenkind hoort verhalen over een monster dat de mooie dromen van kinderen steelt tot hun hoofden en harten leeg achterblijven en ze op volwassenen gaan lijken…
‘Dromendrinkers bestaan helemaal niet,’ zei Tiara.
Hoewel ze wist dat allerlei magische wezens zich in de schaduw verstopten voor nieuwsgierige mensenogen, had ze nog nooit van zo’n soort wezen gehoord.
‘Jawel, mevrouw, en hij heeft me al mijn dromen afgepakt. Nu voel ik me leeg en verdrietig. Sip. Waarom zou ik elke avond netjes naar bed gaan als ik niet eens droom?’
De jongen keek haar wanhopig aan. In zijn ogen was inderdaad geen spoortje blijdschap te lezen. Hij zag eruit als een jongen zonder dromen. Tiara wist niet hoe ze hem moest troosten, dus zei ze uitnodigend: ‘Vertel me alles wat er is gebeurd.’
De jongen haalde diep adem, hoewel zijn schouders bleven hangen. Zijn wenkbrauwen gingen iets omhoog, alsof er twee rupsen naar boven klommen op zijn voorhoofd. Toen begon hij te vertellen, terwijl ze samen in Tiara’s voortuin stonden waar ze bezig was geweest met onkruid wieden.
‘Het was Tartarus de Duistere en Verschrikkelijke die me mijn dromen heeft afgepakt,’ zei de jongen. ‘Hij woont rond deze tijd van het jaar in een diepe put en verschijnt vanuit de duisternis om in de donkere nacht rond te vliegen. Hij heeft honger en is op zoek naar verse, blije dromen van kleine kinderen. De hele nacht speurt hij de steden af die in diepe rust liggen. Als de zomer is afgelopen, zijn mensen vaak niet zo blij meer. Ze denken aan de winter die eraan komt en hoe ze het warm moeten krijgen. Dus in deze stad vind je niet veel blije volwassenen of blije dromen… Alleen bij kinderen.’
Tiara dacht aan de chagrijnige volwassenen die ze hier overdag zag rondlopen. Hij had gelijk. Ondertussen vertelde de jongen verder.
‘Maar de kinderen kunnen in hun slaap nog wel blij zijn. Tartarus ruikt die dromen en kruipt door hun slaapkamerraam naar binnen. Hij gaat naast hun bed zitten en drinkt al hun dromen op. Net zolang tot het kind net zo leeg is als een volwassene… Als iemand nou eens naar boven zou kijken als hij ‘s avonds op straat loopt en een raar, zoevend geluid hoort, zou diegene zijn lelijke gezicht best eens kunnen zien.’
‘Maar Tartarus bestaat helemaal niet,’ fluisterde Tiara, al geloofde ze dat zelf ook niet helemaal meer. Want terwijl de jongen zijn verhaal vertelde, was het haar opgevallen dat er kinderen op straat waren langsgekomen die er inderdaad allemaal leeggezogen en depressief uitzagen.
‘Weet je wat?’ zei Tiara, die hem wilde opvrolijken. ‘Ik weet zeker dat je gewoon een nachtmerrie hebt gehad. En sommige nachtmerries geven ons een slecht gevoel over onszelf. Maar ze gaan ook weer over. En dan heb je plotseling toch weer een leuke droom en dan word je vrolijk wakker.’
Ze sprak al die zinnen met een brede glimlach om de jongen op te vrolijken. Maar het had geen enkel effect. Zijn wanhopige ogen en zijn bleke gezicht straalden helemaal niet, zelfs niet heel even. Hij glimlachte zelfs niet terug naar haar. Dat was vreemd. Zij als Bloemenkind zou elk mens moeten kunnen opvrolijken.
Maar als ze heel eerlijk was, geloofde Tiara haar eigen woorden ook niet. Niet meer. Ze moest iets doen aan het grote, dreigende gevaar dat alle kinderen in de buurt zo depressief had gemaakt. Zo droomloos. Bijna zoals volwassenen. Want als er geen dromen waren, was er ook geen geluk in de wereld.
Ünver Alibey, Bloemenkind, vertaling: Jen Minkman, Uitgeverij Dutch Venture Publishing, 80 pagina's (€ 13,95)
Dit boekfragment verscheen eerder in de Boekenkrant, editie mei 2023.
Benieuwd geworden? Bestel dit boek bij uw lokale Boekenkrant-boekhandel. Kijk hier voor een overzicht.