Het ongetwijfeld bekendste gedicht uit deze bundel (p. 91) begint met de volgende strofe:
Zie je ik hou van je,
ik vin je zoo lief en zoo licht –
je oogen zijn zoo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.
In glasheldere taal, met rake woordjes en machteloos gestotter, prevelt Herman Gorter een van de meest bescheiden maar meest trefzekere liefdesgedichten uit de Nederlandse letteren.
Treffend, misschien zelfs programmatisch voor de bundel, is de volgende beginstrofe (p. 54):
Zacht kwam ze als jonge sneeuw,
stille en wiegelend,
witte zich spiegelend
in den spiegel der grijze eeuw.
In veel van de gedichten staan schone en grauwe elementen tegenover elkaar. Dit extreme vervolg op de emotionele, naar schoonheid hunkerende Tachtigers, laat deze twee uitersten op elkaar botsen. Het behoeft weinig uitleg dat voor Gorter het mooie prevaleert. De zintuiglijke manier waarop hij dat doet, kent geen gelijke in de poëzie.
Gorters gedichten zijn mooi en indringend, geschreven met originele en creatieve neologismen en schakeringen van intieme gevoelens. Als hij het water beschrijft aan het begin van een gedicht (p. 99), doet hij dat als een Monet met woorden: het ‘droogzilvere opzwemmende’ water, het ‘dronkkoude dronkdiepe’ water ‘schitterspreekt’ en ‘schittertrompettert’. Gorter ziet de poëzie als het instrument waarmee hij mensen kan beroeren, zoals op p. 22:
Het is weebleekerig grijs,
het regent wat,
de wind zingt een arme wijs,
de daken zijn nat.
Menschen gaan langzaam aan,
noemen het werken,
ernstig dagelijks gaan
zonder te merken.
O, om een lichte bleeke meid
die nu opbloeie,
wat weeïge lelieheid
mij, warme, moeie.
De bundel vormde een scharnier tussen de roemruchte Tachtigers en de poëzie uit de twintigste eeuw. Onder meer Hendrik Marsman, Jan Hendrik Leopold en Adriaan Roland Holst werden in hun poëzie bijzonder sterk beïnvloed door Verzen.
Herman Gorter, Verzen, Uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep, ISBN 978 90 253 6707 7 (€ 19,95)