Gerard Reve bleef thuis, keek en luisterde, registreerde alles als een camera, en verwerkte dit tot De avonden. We volgen Frits van Egters, een van de beroemdste protagonisten uit de literatuur. Meer dan zestig jaar na dato is Reve’s debuut nog even beklemmend en verstikkend. Bomans noemde het ‘een schrikbarend boek’, en legde de nadruk op cynisme, naargeestigheid, een gebrek aan positivisme. Anderen noemden het ‘mensonterend proza’. Maar er was ook positieve kritiek. Zo vond Simon Vestdijk het boek niet beklemmend, maar juist bevrijdend: Reve vertolkte de stem van een jonge generatie, vlak na de oorlog.
Harry Mulisch maakte een uitstap naar de fantasie in een magisch-realistisch boek, archibald strohalm. Hij ontsnapte aan de wereld om hem heen en schiep een universum waarin (wereld)vreemde mensen in onwerkelijke situaties belanden. Er is de man die altijd achteruit loopt en een tijdmachine ontwerpt, en Bronislaw, de schepper van kunst en van kinderen. Het verhaal staat symbool voor het ambacht van Mulisch: zoals strohalm voortdurend worstelt met zichzelf, worstelde Mulisch destijds met zijn schrijverschap. Dit debuut vestigde zijn naam echter direct, waarna hij een van de belangrijkste romanciers werd van de jaren vijftig en daarna.
Willem Frederik Hermans maakte een geografische uitstap en schreef over de Amerikaanse Mormonen in Conserve. Zoals de debuten van Reve en Mulisch hun schaduw vooruitwierpen over hun latere boeken, deed Conserve dat voor Hermans ook: een zweem van sadisme hangt over het verhaal, waarin twee mormonenzussen verliefd zijn op hun broer. Eén van de twee blijft onbevredigd achter en wordt waanzinnig. Ze pleegt later zelfmoord. Haar nieuwe partner balsemt haar lichaam om het voor altijd in hun slaapkamer te laten liggen, maar later blijkt dat het ontbindingsproces onder de linnen lappen zich toch heeft voltrokken.