Anna Bijns moet bij de tien grootste schrijvers!

De 16e-eeuwse dichteres Anna Bijns schreef met een ongekende dramatiek en een  unieke hartstocht. Ze was wereldberoemd en wist als vrouw ver boven haar mannelijke collegae uit te stijgen. Toch is ze in deze tijd een onbekende naam. Een schriftelijk college van emeritus hoogleraar Herman Pleij over een van de allergrootste Nederlandstalige auteurs.

‘Anna Bijns is de eerste vrouwelijke auteur die beroemd wordt en de eerste auteur wier werk in druk komt – en blijft. Dat een vrouw zo naar buiten trad, was niet vanzelfsprekend: vrouwen waren nog altijd inferieur, dat vond men al eeuwen. Daarom konden ze bijvoorbeeld niet naar de Latijnse school of de universiteit. Maar die situatie leverde aan vrouwen met talent ook een grote speelruimte op. Ze waren immers niet gebonden aan de regels en verantwoordelijkheden die voor mannen golden. Er waren meer vrouwelijke auteurs, zoals Hadewijch, Hildegard von Bingen, Christine de Pizan, die ook de conventies van de mannen niet hoefden te huldigen of zelfs gewoon niet kenden – wat voor Bijns overigens niet gold – en daardoor hadden ze speelruimte waar ze gebruik van konden maken. Het grote verschil met die andere vrouwelijke auteurs is nog dat zij allemaal uit aristocratische milieus komen. De vader van Anna Bijns was echter een middenstander. Weliswaar een goede, hij was de baas van het gilde en deed ook in vastgoed – maar niettemin was hij een middenstander.

[quote]“Vrouwen kunnen niks, maar ik heb een ander karakter: ik heb mannelijke eigenschappen”[/quote]

Vrouwen die hun talent wilden ontwikkelen waren wel van broers, vaders of echtgenoten afhankelijk om toegang tot onderwijs, boeken en literatuur te krijgen. Ze waren een uitzondering: volgens de  brieven van Paulus moesten vrouwen in de gemeente zwijgen, het geloof aan het christendom stond nog altijd boven alles. Ironisch genoeg is Anna Bijns het eens met de opvatting dat vrouwen  minderwaardig zijn. Daarin lijkt ze zich klem te draaien: ze is beroemd en wordt bewonderd, ze doet het onmogelijke als vrouw. Bovendien zijn er in haar tijd meer grote vrouwen, zoals de vorstinnen Jacoba van Beieren, Maria van Bourgondië, Margaretha van Oostenrijk en Maria van Hongarije. Dat vereist ook een verklaring. Bijns verklaarde dat: ‘vrouwen kunnen niks, maar ik heb een ander karakter: ik heb mannelijke eigenschappen’. Dat is geraffineerd: bijzondere vrouwen zoals vorstinnen en schrijfsters hadden het geluk dat ze over mannelijke eigenschappen beschikten. Het is overigens iets heel anders dan feminisme.
Bijns’ beroemdheid kende verschillende vormen. Ze had Europese faam: sommigen noemden haar de ‘Brabantse Sappho’ (naar de oud-Griekse dichteres). Haar eerste bundel refreinen werd direct na verschijning in het Latijn vertaald, wat op zichzelf al heel bijzonder is. Het is een bundel vol aanvallen op de protestantse ketters, wat natuurlijk koren op de molen van de katholieken is en door de Latijnse vertaling breed gelezen werd. Europese auteurs, lezers en intellectuelen kenden haar werk goed.
In Vlaanderen staat ze bekend als ‘Anna van Antwerpen’. Dat was overduidelijk, vergelijkbaar met ‘Willem van Oranje, adres: Nederland’: voor iedereen duidelijk. Hoe ze eruit zag, blijft onbekend. Er zijn nooit tekeningen of schilderijen gemaakt, die traditie kwam pas later. Men kent haar van de gedichten, die veel werden voorgedragen. Naast gedrukte bundels zijn er veel handschriften bewaard omdat de gedichten werden overgeschreven door voordrachtskunstenaars. Want het summum van het poëtische leven toen was de voordracht, niet de publicatie. Er werd veel voorgedragen en Bijns’ gedichten waren uitermate geliefd.

In Antwerpen zelf kende iedereen haar. Ze is veel op straat, bemoeit zich overal mee, ze heeft een grote bek, ze is aanwezig en treedt vaak op als getuige in de rechtbank, ze pikt alles uit de actualiteit op. Ze is nooit Antwerpen uit geweest. Ze kon geweldig schelden, na haar is er nooit meer literair gescholden met zo’n kaliber. En Anna Bijns was een enorme pain in the ass van het stadsbestuur, dat een actief gedoogbeleid voerde voor de stad. Antwerpen groeide in de zestiende eeuw namelijk enorm, het was de grootste handelsmetropool ter wereld. Er stromen kooplieden uit alle Europese streken naar Antwerpen. Duitse handelshuizen vestigen filialen in Antwerpen. Er komen massa’s protestanten, lutheranen, wederdopers, calvinisten, later orthodoxe katholieken uit Italië en Spanje. Als je meteen de helft van de kooplieden uitsluit wegens hun geloof, is er natuurlijk gelijk geen handel meer. Antwerpen heeft toen de gedoogcultuur uitgevonden die Amsterdam en Nederland daarna overnamen – deze houding naar de diverse christelijke stromingen bracht ze in de problemen bij de Spanjaarden, maar dat spel hebben ze nog lang volgehouden. En dan komt Anna Bijns langs met kreten als ‘duivels’ en ‘zet ze op de brandstapel’. Maar Anna Bijns was op dat moment zo beroemd dat ze enigszins onaantastbaar was. Ze moesten ook haar gedogen en konden haar niet voor dat oproer arresteren. Ze wist zelf dat ze het zich kon permitteren, het blijkt dat ze niet bepaald bang was.

Anna Bijns weet zich verzekerd van de steun van franciscaner monniken. Die bedelmonniken keren zich af van de intellectuele arrogantie van benedictijner monniken, ze gaan in de stad wonen tussen het volk en spreken met ze in hun eigen volkstaal. Die franciscaner monniken zijn haar redding, Bijns  wordt gesteund door een machtsstructuur die regelrecht naar de paus leidt. En dat weet ze. Hoe heeft Anna Bijns zich vanuit het middenstandsmilieu, waar ze vandaan komt, kunnen ontwikkelen? Haar vader was lid van een rederijkerskamer. Hij kon er overigens geen hout van. Er is een tekst van hem bewaard gebleven, een volstrekt devote Mariaverering. Anna Bijns heeft in het begin ook enkele van die devote kwezelgedichtjes geschreven, maar het lag haar duidelijk niet. Ze is vervolgens haar eigen gang gegaan. Ik vind haar de grootste rederijker die er is geweest. Terwijl ze niet eens lid was, want dat mochten vrouwen niet, maar ze mocht daar wel zijn, ze mocht er haar refreinen voordragen. Sterker nog: ze speelde er een centrale rol. Ze stak zo boven die andere rederijkers uit, en dan ontving ze nog alle lof van buitenaf…
Door het liberale beleid dat het gunstige handelsklimaat schiep, gingen de traditionele  manvrouwverhoudingen er ook wel een beetje aan. Zo waren er veel onderwijzeressen in die tijd. Anna Bijns is zelf ook onderwijzeres geweest, tot haar tachtigste zelfs, voor peuters en kleuters. Het zal je lerares geweest zijn… Bijna de helft van de onderwijzers in Antwerpen was vrouw, op een school of, bij rijke mensen, thuis. Veel van die scholen waren een soort creches, juist omdat veel vrouwen aan het werk waren.

Vrouwen waren in die tijd geregeld zelfstandige ondernemers. Zo waren er vrouwen die hun eigen suikerindustrieën hadden op de Canarische Eilanden. Vrouwen liepen veelal in hun eentje, dus zonder een man, over straat. Ze droegen prachtige kleren. Je kunt nog tientallen dagboeken van Europese handelaars lezen die uitermate verbaasd waren over die geëmancipeerde Antwerpse vrouwen. Veel bedrijfsnamen stonden toen op naam van de vrouw en de aanname was altijd dat de vrouwen zich er niet mee bemoeiden, alleen hun naam aan het bedrijf leenden, maar dat blijkt helemaal niet waar te zijn: veel vrouwen hadden de touwtjes van een bedrijf in handen. Dat was uniek in Europa.
De hekel die Anna Bijns aan het protestantisme had, zit heel, heel diep. Ze scheldt ertegen met een diep gevoelde haat. Het is niet duidelijk waar dat precies vandaan komt. Je moet erover speculeren. Ze groeit op in een vroom katholiek milieu. Vrij vroeg raakt ze bevriend met veel monniken en draagt voortdurend refreinen aan ze op. Zij hebben haar mogelijk sterk beïnvloed tegen de het protestantisme.

Veel van Bijns’ gedichten gaan over de bedrogen liefde. Mijn stelling is dat haar poëzie op dit onderwerp sterk autobiografisch is. ze is bedrogen en ze scheldt 48 refreinen lang op de man die haar in de steek laat. Haar refreinen laten een profiel zien van deze minnaar (hij is wijs, ouder dan zij en de liefde mag niet bekend zijn) die zeer waarschijnlijk een van de monniken was, meer
precies een biechtvader. De naam ‘Bonaventura’ komt vaak voor als acrostichon, maar die naam is te algemeen in de franciscaner kringen. Maar als een van de biechtvaders doodgaat, Bonaventura Vorsel, schrijft Bijns een aangrijpend refrein met wederom het acrostichon ‘Bonaventura’ erin verwerkt. Dat is te duidelijk om toeval te zijn. Rederijkers schreven weliswaar poëzie over de liefde, maar betrokken daar alle aspecten in. Bjjns  schreef alleen maar over de bedrogen liefde, ook nog met een heel persoonlijke insteek en heel nieuwe beeldspraak: ‘ik kom op mijn knieën door de modder gekropen, als ik je maar kan vinden.’ Dat is opvallend voor die tijd. Ze benoemde zelfs direct de seks die ze met de geliefde had – ongekend voor die eeuwen. Daarnaast hanteerde ze een bijzondere verteltrant die voorheen vaak niet werd opgemerkt: het innerlijk debat. Ze laat enkele malen een man aan het woord, die weggelopen geliefde die tegen de ik terugpraat omdat dit in het echt niet meer mogelijk is. Zo voert ze fictieve twistgesprekken met die weggelopen geliefde, maakt ze hem verwijten die hij sussend pareert. (Ook hierin keert trouwens het beeld van de biechtvader geregeld terug.) Hetzelfde deed ze met een innerlijk tweegesprek tussen ratio en haar emotie. Dat is dan al eeuwen een bekend literair principe en je ziet het ook terug in de toneelstukken van de grote toneelschrijvers uit de Gouden Eeuw. Maar in die teksten komen de verschillende stemmingen naar voren als van elkaar gescheiden personages. Bijns schreef gedichten waarin ze praat met haar gezond verstand, maar dat gebeurt ongebruikelijk genoeg in de innerlijke monoloog van de ‘ik’. ‘Ik ga dood, ik kan dit leven niet verdragen, ik verteer, ik kan niet meer eten.’ Daarop volgt een strofe: ‘Stel je niet aan, klaag niet zo. Hij is weg, aanvaardt dat nu eens! Het is carnaval, de straten staan vol en er zijn mannen genoeg.’ Daarop reageert zij zelf weer: ‘Hoe kan je zo tegen me praten?’ Dit schrijven is de enige manier voor Anna Bijns om greep te krijgen op haar bedrogen liefdesverhalen. Dit zie je ook weer terug in de Romantiek van eind achttiende eeuw, maar wat Bijns hier poëtisch gezien deed, in de zestiende eeuw, was weliswaar gestoeld in een bekende traditie, maar ongekend vooruitstrevend.

[quote]“Ik kom op mijn knieën door de modder gekropen, als ik je maar kan vinden.”[/quote]

Bijns heeft geen boodschap aan het allegorisch personifiëren van stemmingen en dingen als ‘het geweten’, ze gooit alleen zichzelf in de strijd. Alles wordt persoonlijk. Het maakt haar herkenbaar en direct. Maar haar taalgebruik is moeilijk. Ik heb in Meer zuurs dan zoets daarom de gedichten in actueel Nederlands ‘ondertiteld’. Het heeft geen literaire pretenties, het is puur bedoeld om de teksten van Bijns te kunnen volgen. Het is heel moeilijk om haar gedichten te vertalen, je maakt er dan meteen je eigen gedichten van. Komrij heeft een paar van haar gedichten vertaald maar dat zijn uiteindelijk gedichten van Komrij geworden. Dat is prima, maar Bijns doe je er geen recht mee. Het knappe van Bijns’ gedichten is dat het een gekunstelde vorm is die heel natuurlijk aandoet. Bijns was geen leidend figuur in de emanciperende vrouwenbewegingen. Ze ziet immers mannelijke eigenschappen in grote, succesvolle vrouwen. Haar grote doelwit is vrouwen die de bijbel lezen. In Nederland ontstaat een meer egalitaire samenleving waar het protestantisme beter wortel kan schieten, maar Bijns zelf ziet vrouwen duidelijk als inferieur aan mannen en die moeten absoluut niet zelf de bijbel lezen. Het protestantisme ziet ze als een eindeloze mogelijkheid om de lusten te bevredigen, omdat het hiërarchisch gezag wegvalt. Iedereen kan dan doen wat hij wil. Daardoor is ze geen verdediger van de vrouwelijke zaak.

Het blijft opmerkelijk dat haar werk zo weinig aandacht krijgt. Er is tot nu toe weinig, op wat kleine bloemlezingen na. Anna Bijns komt postuum een aantal keer in het verkeerde kamp terecht. Voor het noorden wordt Bijns in de negentiende eeuw onaanvaardbaar. Nationalisme komt op, Nederland wil zich als calvinistisch land afficheren en moet niets hebben van zo’n katholiek, scheldend viswijf uit België – zeker niet na 1830. Maar in Vlaanderen was ze ook niet populair, want daar hadden ze een zuiver verleden bedacht met zuivere taal. Bijns’ gekunstelde rederijkerstaal met neologismen en persoonlijke poëzie paste daar totaal niet bij. Vervolgens heeft het moderne feminisme haar ingelijfd, het agressieve tuinbroekenfeminisme, maar dat kwam niet overeen met Bijns’ eigen visie op vrouwen waarin uitsluitend mannelijke eigenschappen een vrouw succes kunnen brengen. In 1993 was ze vijfhonderd jaar geleden geboren. Antwerpen was zelfs culturele hoofdstad van Europa. Het Antwerpse feminisme ontfermde zich over haar, een enorme ruzie brak uit en uiteindelijk is er niets gebeurd. In Antwerpen wordt haar nog steeds geen recht gedaan. Haar geboortehuis staat er nog, het is goed bewaard gebleven. Maar er zat een nachtclub in en aan de gevel hangt nog niet eens een tegeltje, niets. Het huis ernaast, dat ook van haar vader was, is nu een snackbar. Wat mij betreft hoort Anna Bijns tot de tien grootste Nederlandstalige schrijfsters. Ze kan zich meten met de Grote Vijf (Vondel, Huygens, Cats, Bredero en Hooft). Ik ken niet zulke technisch begaafde poëzie die zo natuurlijk weet over te komen, en ik weet geen voorbeeld van poëzie die zo hartstochtelijk over de  liefde schrijft. Ze is iemand die zo gedreven en woedend en gepassioneerd door blijft schrijven, dat is heel bijzonder.’

PleijHerman Pleij (Hilversum, 24 februari 1943) is emeritus hoogleraar historische Nederlandse letterkunde. In 1979 promoveerde hij op het proefschrift Het Gilde van de Blauwe Schuit: Literatuur, volksfeest en burgermoraal in de late middeleeuwen over onder andere oude carnavalsteksten. In 1980 werd hij hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Op 29 februari 2008 ging hij met emeritaat.  

 

 

pleij1      Pleij2

Boekgegevens

Herman Pleij, Anna Bijns, Van Antwerpen, Uitgeverij Prometheus, ISBN 978 90 351 3623 6 (€ 24,95)
Herman Pleij, Meer zuurs dan zoets, Uitgeverij Prometheus, ISBN 978 90 446 2125 9 (€ 34,95)

Dit artikel verscheen eerder in de Boekenkrant, editie oktober 2013.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven