Met zijn hart in zijn keel keek Chen toe hoe de oude man de gevaarlijke, moeilijke handeling voltooide, het zetten van een val die de arm van een man kon verbrijzelen. Bilgee ademde zwaar en was doornat van het zweet. Zorgvuldig veegde hij het zweet af met zijn mouw, omdat hij niet wilde dat er een druppel op het dode paard zou vallen. Nu Chen voor de eerste keer met de oude man vallen ging zetten, kon hij zien hoe dat moest. Als een wolf op het kussen stapte, zou door het gewicht de metalen staaf uit de haak schieten. De veren zouden afgaan en de getande uiteinden zouden om de poot van het dier klappen, waardoor het bot brak en de pezen scheurden. Geen wonder dat wolven bang waren voor zoiets intimiderends. Als ze niet bang waren geweest voor het metaalachtige geluid van dichtslaande vallen, zou Chen tijdens zijn eerdere ontmoeting met de roedel wolven zeker zijn gedood.
De val hoefde nu alleen nog maar bedekt en vermomd te worden. Dit moest uiterst zorgvuldig gebeuren. Toen Bilgee weer op adem was, zei hij: ‘Dit kan niet met sneeuw worden bedekt, die is te zwaar en zal het kussen neerdrukken. Ook zal, als de zon weer verschijnt, de sneeuw smelten, waardoor de metalen delen zullen bevriezen en niet zullen dichtklappen. Geef me de paardenmest eens.’
Bilgee pakte de zak, haalde er een handvol gedroogde mest uit, rolde die in balletjes en spreidde die over het kussen uit. De luchtige mest vulde geleidelijk alle gaatjes en het kussen bleef boven de val hangen; ook was er geen risico van smeltende sneeuw. Het laatste wat de oude man deed, was de ketting die aan de val vastzat aan een van de paardenbotten haken, waarna hij tegen Chen zei dat hij die met sneeuw kon bedekken. Nadat hij hem had geïnstrueerd hoe hij alle blootliggende delen kon bedekken, strooide hij een beetje sneeuw over de droge mest en veegde toen met een schapenvacht over het oppervlak van de sneeuw totdat er geen verstoring meer te zien was.
De lichte sneeuw bleef vallen en wiste snel alle sporen van activiteit uit. ‘Hoe komt het dat je met deze val wolven vangt, maar geen vossen?’ vroeg Chen.
‘Ik stel de staaf dieper in dan gebruikelijk. Een vos is te licht om de val te laten dichtklappen. Een wolf niet.’
De oude man bekeek het gebied nogmaals en liep een paar stappen verder.
‘Doe jij het deze keer maar,’ zei hij toen hij de tweede plek had uitgezocht. ‘Ik houd toezicht.’
‘Waarom moeten ze zo dicht bij elkaar liggen?’
‘Een wolf gaat genadeloos met zijn eigen lichaam om. Als een van zijn poten in een val zit, knauwt hij hem eraf en ontsnapt hij op drie poten. Ik zet nu twee vallen, en als er in de eerste een poot wordt gevangen, gaat het dier van pijn rondjes rennen en aan de ketting trekken. Dan kan zijn achterpoot de tweede val laten dichtslaan, die zet ik op een plek die nog net binnen bereik van de ketting ligt. Als een voor- en achterpoot vastzitten, dan zou hij, zelfs als hij ze allebei zou doorknagen, niet wegkomen.’
Chen voelde zijn hart verkrampen en zijn haar rechtovereind staan, terwijl hij de wreedheid van de oorlog tussen mens en wolf probeerde te verwerken.Beide kanten gebruikten wreedheid om wreedheid aan te vallen en sluwheid om sluwheid te verijdelen. Hoezeer Chen ook een hekel had aan de wreedheid van de wolven, toen hij nadacht over het kwaadaardige gebruik van de hardvochtige val die hij zette, trilden zijn handen.
Jiang Ron, Wolven Totem, Uitgeverij Prometheus, ISBN 978 90 446 0845 8 (€ 24,95)