INTERVIEW – ‘Krijg de tering maar Brons. Ik hou mijn porem dicht.’

Appie Baantjer en u, beiden agent op en schrijver over De Wallen in Amsterdam. Hij stopt met de reeks, u begint. Toeval?
‘Rechercheur Brons en het lijk op de Wallen ontstond uit de vraag of ik een compleet verhaal kon schrijven. Eerder waren al twee boeken met korte verhalen van mij uitgegeven. Ik was agent op De Wallen. Vandaar dat ik kwam tot een soortgelijk boek als Baantjer. Van wie ik overigens helemaal geen fan ben. Ik ben van huis uit geen lezer, meer een doener. Ik heb ooit een Baantjer uitgelezen en dat was het dan. Wat de verschillen zijn tussen de boeken, kan ik dus niet aangeven. De enige vergelijking is misschien, dat de lezers Brons en Dullen gaan zien als een nieuwe De Cock en Vledder. Maar vergeet niet, dat de recherche op bureau Warmoesstraat uit diverse groepen bestond. In mijn boek komt De Cock ook voor. Hij zit op de afdeling ernaast, terwijl Brons en zijn groep in een ander gedeelte van de tweede etage (recherche) zitten.’

Wat maakt De Wallen zo bijzonder, zo beschrijvenswaard?
‘Toen ik in 1977 na mijn opleiding als politieagent moest werken in de binnenstad van Amsterdam, zag ik er als een berg tegenop. De Wallen! De rosse buurt. Het Sodom en Gomorra en de duistere steegjes die het allemaal eng maakten. Iedereen was in mijn ogen een crimineel of zat tegen de zelfkant aan. Maar hoe langer ik daar werkte, des te meer ik van de mensen ging houden. Het is een groot dorp. Iedereen kent iedereen. Ze mopperen over elkaar, zeiken elkaar af als het kan, maar staan ook als een blok achter de buurt. Junks, pooiers, prostituees, bejaarden, kappers, groentemannen en ook dienders en criminelen. En allemaal zijn ze bezig om centjes te verdienen. Op die kleine vierkante kilometer. Voor een politieagent is het ook een uitgelezen kans om in aanraking te komen met alle artikelen van de Nederlandse wetgeving. Of dit nu te maken heeft met de Opiumwet of de Wet op de kansspelen, de Warenwet of zelfs de Visserijwet. En toch: de veiligheid is er groot. Want er is altijd iets te doen, vierentwintig uur per dag.’

U heeft er dertig dienstjaren opzitten, Koen Dullen is een beginnend agent. Wat typeert hem? Uw eigen herinnering?
‘Koen Dullen is niet een beginnend agent, maar een beginnend rechercheur. Als diender heeft hij het goed gedaan en in het recherchewerk moet hij nog zijn weg vinden. Als rechercheur leer je alles te beredeneren en de logica te volgen. Probeer je tegenstander in te schatten en kruip in de huid van die persoon. Probeer te denken hoe de verdachte denkt. Waarbij de “waarom-vraag” altijd naar boven komt. Koen Dullen is een mengeling van diverse personages. Ik ben marinier geweest en heb Koen ook die diensttak gegeven. Koen zijn vingervlugheid op het toetsenbord heeft-ie van mij. Kleine dingetjes die ik van mezelf erin heb gegoten, maar ook die van andere collega’s. Zoals lang blond vlashaar.’

Hoe gebruikt u uw ervaring in het boek?
‘Daarmee beschrijf ik de details van de binnenstad. Met de Chinezenwijk, de Nieuwmarktbuurt en zijn eigengeraaide bevolking, De Dam, de Nieuwmarkt, het Beursplein… En natuurlijk wat er zich op straat afspeelt en de mensen. Het had misschien iets rauwer gekund, omdat veel Amsterdammers zo praten. Maar dat stoot denk ik de lezers af.’

Rechercheur Brons en het lijk op de Wallen is geschreven in ‘een typisch Amsterdamse stijl’. Wat is dat?
‘De typische Amsterdamse stijl is het “directe”. Amsterdammers zijn vaak direct, laten zich niet snel in de hoek zetten en hebben altijd een weerwoord. Ze mogen elkaar ook graag afzeiken. “Krijg de tering maar Brons. Ik hou mijn porem dicht”.’
Gerard Mak, Rechercheur Brons en het lijk op de wallen, Uitgeverij De Fontein, ISBN 978 90 261 2719 9 (€ 12,50)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven