Soms wordt iemand zo oud dat het steeds onwaarschijnlijker lijkt dat hij zal overlijden. Een jaar geleden zag ik Leo Vroman voor het laatst. Vanuit het appartement in het verzorgingshuis in Fort Worth (Texas, VS) sprak hij tijdens een livestream op de Nacht van de Poëzie van 2013 de gegadigden toe. Hij zag er broos uit, maar niet veel brozer dan in de documentaire van Ike Bertels uit 2009. Je dacht dat er maar ‘dit’ hoefde te gebeuren of het zou voorbij zijn. Maar het gebeurde niet, en zo nam de verwachting af dat een einde niet lang op zich zou wachten.
Op 22 februari, in Nederland een druilerige herfstdag, overleed Leo Vroman op 98-jarige leeftijd. Hij verwierf als gedreven hematoloog internationale faam op het terrein van bloedstollingsprocessen. Hoewel hij zichzelf in de eerste plaats als wetenschapper zag, kent men hem in Nederland vooral als dichter van soepele, rijmende gedichten. Die combinatie van bètawetenschapper en kunstenaar leverde hem zelfs een lemma in de Dikke Van Dale op: het ‘Vroman-effect’, oftewel het resultaat van literaire en wetenschappelijke verstrengeling. De term duidt bovendien op ‘de omstandigheid dat plasma proteïne kan vervangen’.
Voor zijn literaire oeuvre ontving hij onder meer de P.C. Hooftprijs (1964) en de VSB-Poëzieprijs (1996). Dat oeuvre bestaat uit meer dan zeventig bundels, romans en toneelteksten. In 2013 verscheen Leo Vroman tekenaar, want ook als tekenaar was de dichter begaafd. De gedichten van zijn laatste bundels leunden steeds meer naar het einde, alsof hij zich er ook over verbaasde dat het maar doorging. Die bundels kregen titels die van dat leven tegen de dood in rekenschap gaven, zoals Nee, nog niet dood (2008), Soms is alles eeuwig (2009), Overlevigheid (2010) en zeer recentelijk Die vleugels (2014). Zijn productie leek niet te tanen. Bijna maandelijks was hij in de literaire bladen te vinden, in de Tirade van juli 2013 bijvoorbeeld en met hoge regelmaat in het breed gelezen Hollands Maandblad.
Toch is Vroman gestopt te schrijven. Hij laat achter: zijn vrouw Tineke met wie hij meer dan zestig jaar samenleefde, twee dochters en een aantal kleinkinderen. Bovendien een grote waardering in de wetenschap en een geliefd dichterlijk oeuvre.
Een van zijn laatste gedichten in Hollands Maandblad (2014-1) ‘Woensdag, 1 januari 2014’ is zowel als een beaming van de liefde als een omarming van de dood:
De woeste golven uit hun oceaan
te pletter stortend op de kust
komen langzaam, langzaamaan
helemaal tot rust.
Het gladde wateroppervlak
maakt met vertraagd gewiegel
van het wereldwijde dak
een glimlachspiegel.
En zo gaat het met het weer:
die orkanen van weleer
komen op den lange duur
zelden weer en dan nooit meer.
Alles wordt kamertemperatuur,
en ik, mijn hart na zoveel jaren
trachtende mij iets te zeggen
komt ook vredig tot bedaren
en kan zich te slapen leggen.
Waar geen geruis meer wordt gehoord,
geen mensenstem en bovendien
geen gelaat meer is te zien
groeit onze liefde voort.
Foto: Keke Keukelaar