Langs een voetbalveld in zomaar een Brabantse polder roept een toeschouwer: ‘Hé, kut-Marokkaan, ga terug naar je eigen land.’ Als die fan dat twee keer heeft geroepen, stopt de kut-Marokkaan met voetballen, loopt naar de zijlijn en slaat de toeschouwer tegen zijn hoofd. De man slaat terug. De vrienden van de man stormen het veld op, de teamgenoten van de kut-Marokkaan vangen ze op. Uiteindelijk moet de politie de massale vechtpartij sussen.
‘De vraag is: wanneer ben je te gast en hoe lang moet je ergens verblijven om geen gast meer te zijn? Hoeveel generaties duurt het om voor volle Nederlander te worden aangezien? Zien anderen mij als Marokkaan, Marokkaanse Nederlander of Nederlander? En hoe zullen ze mijn toekomstige kinderen zien?’ schrijft Tofik Dibi, Tweede Kamerlid voor GroenLinks in een opiniestuk in de Volkskrant. Dibi is zesentwintig jaar en van Marokkaanse afkomst. ‘Ik heb mezelf altijd als Nederlander gezien. Ik heb hier kansen gekregen en gegrepen. Ik hou zielsveel van Nederland. Maar er is een “maar”. Ik loop met een onzichtbare koffer rond. Ik ben geen gast en Nederland is niet mijn gastheer. Nederland is mijn thuis en toch kan ik die koffer nog niet definitief neerzetten.’
In de zomer van 2006 beleefde Breda een unicum: er werd een voetbalclub opgericht die niet alleen grotendeels uit Marokkaanse voetballers bestond, ook het bestuur bestond volledig uit jonge allochtonen. De provinciestad en (vooral) de omringende dorpen bleken nauwelijks klaar voor V.V. Barça, een echt zwarte club. Incidenten bleven dan ook niet uit: akkefietjes op het veld liepen uit op massale knokpartijen, vaak aangewakkerd door discriminerende opmerkingen vanaf de zijlijn die te veel zijn voor sommige Marokkaanse jongens met korte lontjes. Uiteindelijk dreigt zelfs de Bredase politieke coalitie te sneuvelen vanwege de discussie over het voortbestaan van Barça.
Als verslaggever bij het regionale dagblad BN/De Stem volg ik de club op de voet. Na het eerste, nogal tumultueus verlopen jaar van Barça, meld ik me aan als lid van de club. Het plan: een paar maanden meevoetballen met de club en dan opschrijven wat ik heb meegemaakt. Hoe wordt een team met vrijwel alleen allochtone voetballers (vooral Marokkanen aangevuld met wat Antillianen, Surinamers en Turken) ontvangen door de tegenstander? En hoe licht ontvlambaar zijn die jongens?
Maar Barça lijkt meer waard dan een reportage in het weekendkatern. Want Barça is niet zomaar een club. De club staat symbool voor de problemen en uitdagingen waar de generatie Marokkanen die nu opgroeit tegenaan loopt.
Meer dan vijfentwintig jaar heb ik gevoetbald in een wit elftal in de Randstad. Met teamgenoten die liepen te mopperen als we weer eens ‘tegen die Marokkanen in Dordrecht’ moesten voetballen. Nu voetbal ik mee met die Marokkanen. Al komen ze dan niet uit Dordt, maar uit Brabant. En praten ze met een zachte g. ik proef de vooroordelen nu van de andere kant.
Ik verbaas me ook over de reacties uit mijn omgeving, die vooral bestaat uit blanke, hoogopgeleide begin-dertigers. Een enkele vriend bestempelt mijn lidmaatschap van Barça zelfs als ‘dapper’. Het tekent de psychologische afstand die er is tussen Nederlanders en Marokkanen, zelfs bij ruimdenkende jongeren. Die afstand is er aan beide kanten. Het lijken twee aparte werelden die ver van elkaar af staan. Ik zie de werelden in de loop van de maanden (als de film Fitna van Wilders uitkomt, als het conflict in de Gazastrook losbarst) eerder uit elkaar groeien dan dichter bij elkaar komen.
Ik blijf twee seizoenen lid van Barça en de reportage wordt een boek.
Cyril Rosman, Barça, Uitgeverij Contact, ISBN 978 90 254 3165 5 (€ 17,95)